Hoeveel verdienen onze politici?

Zakkenvullers. Dat is het etiket van politici in de volkscafés én de serviceclubs. Klopt dat negatieve beeld? Wat verdienen ze eigenlijk? Zouden ze in de privé-sector meer kunnen verdienen? Een onderzoek aan de vooravond van de verkiezingen.

(*)Alain Destexhe, Alain Eraly en Eric Gillet, ‘Démocratie ou particratie, 120 propositions pour refonder le système belge’, Uitgeverij Labor.

“Ieder lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers geniet een jaarlijkse vergoeding van twaalfduizend frank. “

(Artikel 66 van de Grondwet)

Duizend frank per maand kregen de Kamerleden in 1920. Dat was al een hele verbetering, want tot dan werkten ze gratis. Vóór 1920 konden alleen gefortuneerde burgers zich vrijmaken voor de wetgevende taken. “Een parlementair mandaat was een roeping,” zegt gewezen SP.A-minister Luc Van den Bossche, vandaag chief executive officer van luchthavenexploitant Biac. “Vandaag vinden vooral professionals hun weg naar het parlement. De homo universalis van vroeger is vervangen door politieke vakspecialisten.”

Wat verdient een parlementariër?

Vandaag verdient een parlementariër 70.605 euro bruto per jaar. Daarvan stort het parlement 8,5 % in een pensioenkas. Het saldo, 64.601 euro, wordt volledig belast. Zoals andere Belgen krijgen de volksvertegenwoordigers en senatoren vakantiegeld (2211 euro) en een eindejaarspremie (1123 euro). Op deze inkomsten betalen ze ook belastingen. Het totaal bedraagt dus 67.938 euro bruto per jaar, of 5661 bruto per maand.

Daarnaast worden de onkosten vergoed die verbonden zijn aan het uitoefenen van het mandaat. Het beroep politicus genereert heel wat uitgaven: recepties, cadeaus, society-uitgaven en administratieve kosten zoals de huur van een kantoor, verwarming, onderhoud, fotokopieën, de publicatie van brochures of interne bladen.

De onkostenvergoeding bedraagt forfaitair 28 % van de brutobezoldiging (of 19.769 euro) en wordt niet belast. De parlementariër kan ook zijn werkelijke onkosten aangeven. Een ander voordeel is gratis openbaar vervoer in heel België. Wie met de auto naar het parlement komt, ontvangt een nietbelastbare kilometervergoeding van 0,25 euro, en dat voor 120 heen- en terugreizen per jaar. “Sommige collega’s zeggen wel dat ze met de auto komen, maar pakken de trein en strijken zo een leuk extraatje op,” zegt een volksvertegenwoordiger.

In de Kamer ontvangen de voorzitter, de fractieleiders en de voorzitters van de colleges van quaestoren jaarlijks zo’n 20.000 euro extra en een onkostenvergoeding van 12.000 euro. De quaestoren, die de financiën van de Kamers controleren, strijken zo’n 17.000 euro en een onkostenvergoeding van 10.000 euro extra op. Voor de voorzitters van de verschillende commissies schommelen deze bedragen tussen 4500 en 7500 euro.

Het Vlaams parlement kopieert de regels van de federale collega’s. Voor de voorzitter, de leden van het Bureau (dat de werking van het parlement organiseert) en de fractievoorzitters wordt het systeem van de Kamer gevolgd. Het Vlaams parlement kent echter geen quaestoren en de commissievoorzitters ontvangen geen bijkomende vergoeding.

Brossers worden gestraft

Als een volksvertegenwoordiger meer dan 20 % van de tijd brost op de plenaire vergaderingen, worden zijn bezoldiging en onkostenvergoeding verminderd met 10 %. De straf kan oplopen tot 40 % als de parlementariër meer dan de helft van de zittingen mist.

Een parlementair mandaat is per definitie tijdelijk. Daarom krijgt een verkozene aan het einde van zijn mandaat een ontslagpremie. De formule- Claeys van het parlement: een vergoeding van twee maandbezoldigingen per jaar dat de parlementariër zetelde, met een minimum van twaalf en een maximum van 48 maanden.

De meeste parlementariërs – behalve bij de groenen, waar cumuleren verboden is – oefenen een andere functie uit in de openbare sector. Sinds 1999 is de totale vergoeding van alle openbare ambten beperkt tot anderhalve maal de volledige parlementaire vergoeding (inclusief onkostenvergoeding). Een minister mag geen enkel lokaal mandaat uitoefenen, behalve dat van gemeenteraadslid.

Claude Eerdekens, burgemeester-Kamerlid en fractievoorzitter van de PS, bestempelt zichzelf als “de goedkoopst mogelijke burgemeester van Andenne”, omdat zijn bezoldiging als burgemeester beknot werd volgens deze regel. Alain Destexhe, MR-senator en auteur van een boek over dit onderwerp (*), merkt op dat bij de buurlanden alleen Frankrijk Kamerleden-burgemeesters heeft. “In Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland is dit nergens het geval.”

Alle verkozenen moeten een bijdrage aan de vzw’s van de partij storten. Die is niet fiscaal aftrekbaar. Bij Ecolo kan het bedrag tot 40 % oplopen, met enkele uitzonderingen volgens leeftijd en gezinssituatie. Groen! scoort met een bijdrage van 25 % het hoogst in Vlaanderen. Een PS- en SP.A-parlementslid draagt 10 % van zijn brutowedde af. Bij CD&V is dat 7 %, of 2 % meer dan de Waalse centrumdemocraten. Een Vlaams Blokker stort 15 % naar de inmiddels beruchte vzw’s aan het Madouplein. De N-VA vraagt 7,5 tot 10 %, naargelang het parlementslid wel of niet een bijberoep heeft. Bij de MR verschillen de bedragen van provincie tot provincie (10 % in Henegouwen bijvoorbeeld) en van persoon tot persoon. Louis Michel geeft 30 % van zijn vergoedingen aan zijn partij. Marleen Vanderpoorten en Marino Keulen laten weten dat ze ongeveer 5 % van hun wedde afdragen aan de VLD.

Fiscaal voluntariaat

Parlementariërs hebben een apart fiscaal statuut, dat lijkt op dat van een zelfstandige. De parlementaire vergoeding wordt dan ook belast als een inkomen uit een vrij beroep.

Vroeger had de nabijheid van verkozenen en de belastingambtenaren uit hun regio soms nefaste gevolgen. De politicus van de bevriende partij werd mild bejegend, terwijl de anderen overdreven zwaar werden doorgelicht. Daarom werd in 1995 in de Belliardstraat een afzonderlijk controlecentrum Brussel 4 opgericht voor de parlementariërs. Het laat de zeven ambtenaren toe de wettelijke regels precies, eenvormig en in alle onafhankelijkheid toe te passen.

Omdat op de parlementaire vergoeding geen bronbelasting wordt ingehouden, moeten de volksvertegenwoordigers, zoals een zelfstandige, voorafbetalingen doen. Als ze dat verwaarlozen, treedt de fiscus streng op. Daniel Ducarme (MR) moest begin dit jaar ontslag nemen als minister-president van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest nadat de krant Vers L’Avenir had gelekt dat hij jarenlang zijn belastingaangifte niet had ingevuld. “Het kan snel gaan,” huivert een parlementslid. “Mijn boekhouder had mijn aangifte een keer te laat ingediend. Toen ik terugkwam van vakantie was ik van ambtswege belast en moest ik een toeslag en een boete betalen.”

Een ‘gewoon’ parlementslid betaalt gemiddeld meer dan 30.000 euro belasting per jaar. Claude Eerdekens vult zelf “in enkele uren” zijn belastingaangifte in. “Doodeenvoudig,” vindt hij dat. Vincent Van Quickenborne (VLD), staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, is het met hem eens en vindt dat “de Kamer het terrein uitstekend voorbereidt”. Rudy Demotte (PS), minister van Sociale Zaken, laat gewoon zijn aangifte nakijken. Louis Michel vervult zelf zijn belastingplicht, maar wel met de hulp van een expert. Ook Vlaams onderwijsminister Marleen Vanderpoorten laat zich bijstaan. Collega Marino Keulen doet een beroep op een belastingkantoor en schakelt eventueel zijn bankierende broer in.

Waarom past de fiscus geen bronbelasting op de inkomsten van de parlementsleden toe, zoals bij alle niet-zelfstandige belastingplichtigen? “Elk parlementslid is een geval apart,” zegt Bernard Jurion, professor Politieke Economie en Openbare Financiën aan de universiteit van Luik. “Ze cumuleren hun mandaat vaak met een andere politieke functie of een ander beroep, bijvoorbeeld in de privé-sector.”

Cumuleren met privé-job

Is een parlementariër eigenlijk wel in staat om nog een volwaardige job uit te oefenen in de privé-sector? Ex-premier Jean-Luc Dehaene (CD&V) raadt politici aan om ook een ander beroep uit te oefenen. Dan zijn ze niet totaal afhankelijk van de partij en hebben ze een “antenne in de maatschappij”, zodat ze geen wereldvreemde vergadertijgers worden. Vivant-voorman Roland Duchâtelet gaat volledig akkoord. “Het is aangenaam te weten dat je niet hoeft te leven van de politiek,” stelt hij.

Ook gewezen minister Leo Delcroix (CD&V) wist dat hij tijdens zijn politieke carrière steeds kon terugvallen op zijn vroegere functie als nationaal secretaris van het Verbond van Kristelijke Werkgevers en Kaderleden ( VKW). “Dat gaf me een zekere onafhankelijkheid,” zegt Delcroix, vandaag consultant voor managementscholen. “Uiteraard moet je als politicus soms compromissen sluiten, maar ik wist dat ik mijn principes nooit geweld zou moeten aandoen. De deur stond steeds op een kier. Wie als beroepspoliticus moet leven van zijn mandaat, loopt het risico dat hij zich moet prostitueren om zich te handhaven. Spijtig genoeg is de intellectuele onafhankelijkheid van de politici er de voorbije jaren op achteruitgegaan.”

Delcroix denkt dat de mix van beroepen extra knowhow in het plenum binnenbrengt. “Het is toch wat zielig dat patroonsorganisaties bedrijfsbezoeken moeten organiseren om politici voor de eerste keer in contact te brengen met de werkvloer,” stelt hij.

Nochtans hebben heel wat mensen uit de privé het moeilijk in het parlement, weet Leo Delcroix. “Vol enthousiasme hopen nieuwelingen hun dadendrang te kunnen ventileren in de politiek. En na enkele jaren beseffen ze dat een parlement eigenlijk bijzonder weinig macht heeft. Dat kweekt frustraties.”

Wat verdient een minister?

De ultieme droom van de politicus is het ministerschap. Het jaarsalaris van een federale minister bedraagt 180.983,01 euro en dat van een staatssecretaris 171.803,71 euro (geïndexeerd). Sinds 1996 hebben ministers en staatssecretarissen recht op vakantiegeld, een eindejaarspremie en kinderbijslag. Voor hun pensioen (bijdrage van 8,5 % van het brutoloon, zoals bij een parlementslid) blijven ze in het stelsel van hun parlement. Ministers die niet tot een parlement behoren, worden ingeschreven in het pensioenstelsel van de senaat, en Vlaamse ministers vallen onder het statuut van het Vlaams parlement.

Voor hun representatiekosten krijgen federale ministers een belastingvrije maandvergoeding van 211,58 euro. De eerste minister, de vice-premiers en de minister van Buitenlandse Zaken ontvangen 423,15 euro. Deze bedragen dekken de kosten van de excellenties, zoals bloemen, huwelijksgeschenken of de beroemde hoed die de dames verplicht moesten dragen op het huwelijk van prins Filip en Mathilde. Representatiekosten die rechtstreeks voortvloeien uit de uitoefening van de officiële ministeriële functie (zoals recepties) worden uit de begroting van het kabinet betaald.

De Vlaamse ministers hebben sinds 1 januari 1997 een eigen statuut, aldus een “Nota beperkte verspreiding”, die op 3 maart 1998 werd goedgekeurd. Minister-president Bart Somers en zijn ‘vice’ ( Renaat Landuyt, SP.A) verdienen evenveel als een federale minister (137.167 euro, geïndexeerd: 180.992 euro), met een representatievergoeding van 4958 euro. De rest van de regeringsploeg moet het stellen met 130.210 euro (tegen huidige index 171.812 euro) en een vergoeding van 2479 euro. Elk lid van de Vlaamse regering heeft recht op een forfaitaire maandelijkse vergoeding van 1116 euro voor huisvesting.

Elke minister moet een keuze maken in het beheer van zijn kabinetsbegroting. “Wij hadden geen Visa-kaart,” zegt Isabelle Durant, gewezen vice-premier. “Dat was wel lastig, maar het voorkomt elk gevaar op uitschuivers of gewoon fouten.”

Sommige ministers verkiezen een kok, andere stellen zich tevreden met soep en koude schotels en halen er een traiteur bij als het nodig is. Durant: “Ik heb NMBS-baas Karel Vinck, die geregeld op bezoek kwam, nooit horen klagen omdat hij alleen maar soep en een slaatje kreeg.”

Louis Michel heeft op zijn kabinet een kok die gedetacheerd is door het ministerie van Financiën. “Op die manier kosten onze maaltijden maar 15 tot 18 euro per persoon,” rekent de vice-premier.

Een gereglementeerde vloot

De rondzendbrief van juli 2003 over “het wagenpark van de secretariaten en de strategische organen” zegt dat een minister of een staatssecretaris recht heeft op een auto met een maximale waarde van 38.425 euro en zijn kabinetschef op een auto van 23.550 euro. Dat is dus keurig gereglementeerd. Er zijn echter geen precieze voorschriften voor de Vlaamse ministers, wel voor hun kabinetsleden.

Mercedes (de S-klasse heeft veel succes), BMW, Volvo, Saab, Range Rover en Audi zijn favoriete dienstwagens. De fabrikanten doen hard hun best om ministers als klant te krijgen. Het gebruik van een auto wordt belast als een voordeel in natura, waarbij een fictieve schatting wordt gemaakt van de ‘persoonlijke’ kilometers. Zo wordt vice-premier Louis Michel belast op 7000 kilometer “terwijl ik per jaar nog geen 100 kilometer voor persoonlijk gebruik rijd.”

Ministers hebben recht op een door het kabinet betaalde chauffeur, “het enige voordeel dat ik ontzettend mis als gewezen minister,” aldus gewezen vice-premier Hugo Schiltz ( Spirit). De benzine is voor de rekening van het ministerie. Financiën heeft zelfs zijn eigen pomp.

Wanneer een minister en/of zijn medewerkers naar het buitenland reizen, moet die uitgave vooraf volgens de regels van de administratie worden goedgekeurd. Ministers die bevoegd zijn voor buitenlandse aangelegenheden laten de kosten van hun missies (hotel, vervoer, maaltijden) rechtstreeks door het ministerie betalen.

Hun verdiende loon?

“Politici verdienen veel te weinig,” vindt ondernemer en gewezen VLD-parlementslid Fernand Huts, die voorstelt het aantal volksvertegenwoordigers te verminderen en de wedde te verhogen. “De meeste politici draaien immers dubbele shiften, zodat ze eigenlijk minder dan 20 euro per uur verdienen. Bruto. Vergeet ook niet dat aan een parlementair zitje dikwijls jaren voorafgingen waarin de kandidaat zich onbezoldigd plaatselijk moest inzetten. Ook de verkiezingen zelf zijn een ernstige investering. Tijdens zijn mandaat wordt ook van hem verwacht dat hij de tournees geeft en her en der cadeautjes uitdeelt voor allerhande feesten.”

In vergelijking met topkaderleden uit het bedrijfsleven doen de parlementariërs het financieel eigenlijk niet zo slecht. Ze verdienen net iets minder dan het gemiddelde kaderlid uit de farmaceutische sector, die met een maandelijks inkomen van 5900 euro volgens de salarisenquête van de personeelsgids Vacature de hoogste lonen in de privé hebben. Volgens een bepaalde logica zouden de ministers als CEO’s van de NV België, zoals in de privé, tien tot vijftien keer meer moeten verdienen dan het middenkader in de Kamer. Dat is niet het geval.

Die vergelijking loopt mank, meent executive searcher Frank Schelstraete. “Zijn ministers in de praktijk geen middenkaderleden?” vraagt hij zich af. “Dan krijgen ze ook, en terecht, het loon van een middenmanager. Er is nog een belangrijk verschil. In de privé-sector worden voor sommige functies bonussen toegekend die meer dan 50 % van de verloning uitmaken. Zoiets is in de politiek onmogelijk. Hoe leg je bijvoorbeeld de targets van een minister vast?”

Volgens Roland Duchâtelet beschikken ministers wel over een resem extralegale voordelen, zoals een wagen met chauffeur. De eerste minister mag van de Melexis-topman gerust meer opstrijken. Eén probleem: “In dat geval zullen incompetente partijbeesten zichzelf nog sterker opdringen. Ik vind trouwens dat parlementariërs te veel verdienen. Veel doen hun job om den brode en niet uit idealisme.”

Niet akkoord, zegt Jean-Luc Dehaene, Europees lijsttrekker voor de CD&V. De gewezen premier wijst erop dat het aanzien van politici daalt in vergelijking met vroeger. Weer een argument dat wegvalt om in de politiek te stappen. “Een verloning die met de privé-sector kan concurreren, is belangrijk om kwaliteit aan te trekken. De eerste motivatie van een politicus mag echter zeker niet het geld zijn.”

Hugo Schiltz vindt dat één derde van de parlementariërs keihard werkt, één derde “maar zozo” en de rest slecht functioneert. “De elite van de volksvertegenwoordigers verdient te weinig, maar kan de hoop koesteren ooit minister te worden,” zegt de advocaat van het nieuwe kantoor Laurius. “Maar meestal behoud je die functie slechts twee legislaturen en krijg je geen gouden handdruk die de vergelijking met de privé kan doorstaan. Het is werkelijk een enorm stresserende job, omdat je permanent en snel delicate beslissingen moet nemen.”

Leo Delcroix vindt de vergoeding voor parlementariërs behoorlijk. “Het verhaal dat ze in de privé meer kunnen verdienen, klopt niet. Ik zie de meesten niet functioneren in topfuncties in het bedrijfsleven.” Duchâtelet kent enkele “uitzonderlijk getalenteerde politici, die het in de privé veel verder zouden schoppen dan de grootste managers”. Namen? “Liever niet, zo kort voor de verkiezingen.”

Luc Van den Bossche, die zelf de overstap waagde, stelt dat politici als Frank Vandenbroucke, Johan Vande Lanotte, Guy Verhofstadt of Jean-Luc Dehaene zonder enig probleem in de privé-sector terechtkunnen. Maar: “Ik ken ook politici die in de privé-sector wegens onvoldoende werkkracht of incompetentie al lang aan de deur zouden zijn gezet.” Van den Bossche heeft alvast geen spijt van zijn carrièrewending. “Voor het eerst sinds jaren heb ik na acht uur ‘s avonds en in het weekend tijd voor mijn privé-leven. Als minister was dat uitgesloten.”

Hans Brockmans – Xavier Caronbez – Martine Maelschalk – Sébastien Buron – André Gilain

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content