Hoeveel kost een oorlog?
Samen met de militaire opbouw groeien ook de kosten van de crisis in de Golf. Trends brengt de factuur in kaart, en die bevat méér dan de prijs van bommen en granaten. Een oorlog zal leiden tot meer onzekerheid, escalerende olieprijzen en nog grotere Amerikaanse begrotingstekorten. De slotsom: economisch herstel mag u dit jaar wel vergeten.
Alleen een mirakel als een moord op Saddam Hoessein of een ballingschap van de dictator lijkt een militaire aanval op Irak onder Amerikaans-Brits commando nog te kunnen voorkomen. Het Iraakse conflict zette de voorbije maanden de internationale politiek op stelten, en daar zal met het lossen van het eerste schot zeker geen eind aan komen. Ook economisch laat de Iraakse kwestie diepe sporen na. Trends maakte een analyse van het prijskaartje van wat er zich vandaag en in de komende maanden én jaren afspeelt rond het land dat na Saudi-Arabië de grootste oliereserves ter wereld heeft.
1.Monsterrekening op komst
Nadat landen als Saudi-Arabië, Koeweit, Duitsland en Japan hun facturen hadden betaald, kon de Verenigde Staten de balans opmaken van de Golfoorlog van 1991. Uiteindelijke kostprijs: een verwaarloosbare 4 miljard dollar. Een peulschil. “Deze keer zal de rekening véél hoger worden,” zegt William Nordhaus, hoogleraar economie aan Yale University en auteur van de studie The Economic Consequences of War with Iraq (1)Volgens Nordhaus moeten de kosten van de militaire interventie – afhankelijk van het verloop van de operaties – ingeschat worden op 50 tot 150 miljard dollar, of 0,5% tot 1,5% van het huidige Amerikaanse Bruto Binnenlands Product (BBP). “Maar daar houdt het niet op,” aldus Nordhaus. “In het zog van de militaire operaties belooft de regering-Bush een hele reeks maatregelen en acties op het vlak van vredesbewaking, humanitaire hulp en wederopbouw. Het is heel moeilijk om dat accuraat te becijferen, maar mijn rekenwerk geeft aan dat we voor het komende decennium tussen de 100 en de 600 miljard dollar moeten inplannen voor het niet-militaire aspect. Het lijkt me heel redelijk om ervan uit te gaan dat de directe budgettaire kosten van de operatie in Irak in de komende twee à drie jaar rond de 1,5% van het BBP per jaar zullen liggen. Nadien zal het geleidelijk afnemen.”
De cijfers van William Nordhaus krijgen een extra dimensie als je ze naast de evolutie van de Amerikaanse begrotingssituatie van de jongste jaren legt (zie grafiek 1: Diep in het rood). Het deficit op de overheidsbegroting in de VS bereikte in 1992 een piek van 5,9% van het BBP, nam vervolgens stilaan af, en liet in 1998 een licht overschot zien. In het jaar 2000 realiseerde de Amerikaanse overheid een surplus van 1,4% van het BBP. Maar onder president George W. Bush dook het land weer pijlsnel in de rode cijfers. Voor 2002 ziet de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling een deficit van 3,1% van het BBP. Dat tekort valt maar in beperkte mate toe te schrijven aan de sterke terugval van de economische groei. De Oeso becijferde immers dat het Amerikaanse begrotingstekort in 2002 nog altijd op 2,7% zou uitkomen als men de gevolgen van de negatieve conjunctuurevolutie zou uitzuiveren.
Die spectaculaire omslag in de Amerikaanse begrotingspositie heeft natuurlijk alles te maken met de belastingverlagingen die Bush doorvoerde (en die op termijn aanzienlijke terugverdieneffecten zullen opleveren) en de sterk verhoogde financiële inspanningen voor veiligheid en het leger.
De regering-Bush wil intussen een nieuwe trein belastingverlagingen op de rails zetten, maar zelfs als we dat even buiten beschouwing laten, ziet de Amerikaanse begroting er volgens de cijfers van Nordhaus dieprood uit. “Een deficit van 5% of meer behoort zeer reëel tot de mogelijkheden,” zo bevestigt men ons off the record op de Council of Economic Advisors van president Bush zelf. Zeker wij Belgen grijpen dan naar het cijfer van de Amerikaanse overheidsschuld. Die ligt in de VS rond de 60% van het BBP. ‘Niet echt een probleem,’ denken Belgen dan snel, want bij ons is dat meer dan 100%. Helaas kan het verhaal van de Amerikaanse begrotingsevolutie niet op deze optimistische noot eindigen. Het ontstane deficit is immers van groot belang voor de evolutie van de lopende rekening van de Amerikaanse betalingsbalans, vandaaruit voor de wisselkoers van de dollar, en uiteindelijk dus ook voor de stabiliteit van het internationale financiële systeem.
2. Directe kosten deien ver uit
Om de bovengaande stelling te illustreren, moeten we terug naar het basisgegeven van elke nationale boekhouding. Dat zegt dat het nettospaarsaldo van de privé-sector (dat is voor het geheel van gezinnen en bedrijven het verschil tussen wat er gespaard wordt en wat er geïnvesteerd wordt) plus het saldo van de overheidsbegroting aangeeft wat er met de lopende rekening van de betalingsbalans gebeurt. Dat is een boekhoudkundige regel, geen frivole economische theorie. Als het nettospaarsaldo van de privé-sector precies het deficit van de overheidsbegroting dekt, dan zal het land een keurig nulsaldo op de lopende rekening van de betalinsgbalans kunnen voorleggen. De lopende rekening van de betalingsbalans komt in essentie overeen met de handelsbalans.
De lopende rekening van de Amerikaanse betalingsbalans dook na een klein surplus in 1991 de daaropvolgende jaren in het rood (zie grafiek 2: Maniakaal consumeren). Het deficit escaleerde vooral vanaf 1998. De oorzaak daarvan vinden we bij onze boekhoudkundige identiteit. Het overschot op de Amerikaanse begroting van de jaren 1998-2000, a rato van ruwweg 1% van het BBP, was ruim onvoldoende om het spaardeficit van de Amerikaanse privé-sector van afgerond 5% te dekken. Gevolg: een deficit op de lopende rekening van afgerond 4%.
Het privé-spaardeficit was het gevolg van twee fenomenen die samenhingen met de euforie van de Nieuwe Economie. Enerzijds viel het spaarvolume van de de maniakaal consumerende Amerikaanse gezinnen dramatisch terug van 6,5% van het BBP in 1992 tot niet eens 1% van het BBP in 2000. Anderzijds investeerden de Amerikaanse bedrijven zich te pletter: de ondernemingsinvesteringen stegen van 5,5% van het BBP in 1992 tot 9% van het BBP in 2000.
De financiering van het kolossale deficit op de Amerikaanse betalingsbalans – ruim 500 miljard dollar in 2002 – moet per definitie gebeuren door import van kapitalen. De aankopen van Amerikaanse activa als aandelen, overheidsobligaties, ondernemingen en vastgoed stegen de afgelopen tien jaar spectaculair, van 141 miljard dollar in 1990 naar 1016 miljard dollar in 2000. Die bereidwilligheid van het buitenland om massaal dollaractiva te kopen, duwde de dollarkoers omhoog. De jongste maanden nam die welwillendheid snel af, waardoor de dollar bijna 20% van zijn waarde verloor. Als de Amerikanen er niet in slagen om hun interne spaarsaldo (privé + overheid) te verbeteren, dan zal de dollar moeten blijven dalen om dat spaardeficit en het daarmee samenhangende deficit op de lopende rekening te kunnen blijven financieren.
Het begrotingstekort, dat als gevolg van de Iraakse crisis fors oploopt, zorgt ervoor dat de recente verbetering van het nettospaarsaldo van de Amerikaanse privé-sector méér dan geneutraliseerd zal worden. Het buitenland zal dus nog meer moeten bijspringen om de Amerikaanse economische (en oorlogs-) machine draaiende te houden. Gezien het lauwe buitenlandse enthousiasme om verder dollaractiva te cumuleren, zal dat alleen maar kunnen via een steeds verder dalende dollar. Slaat die bereidwilligheid bijvoorbeeld als gevolg van een nieuwe recessie in Europa en Japan opnieuw om, dan schiet de dollar weer omhoog.
Die jojoënde dollar werkt ontredderend op de stabiliteit van het internationale monetaire systeem. De wereldwijde toestand van de verzekerings- en banksector leert dat we verdere schokken op dit front kunnen missen als kiespijn (zie ook Opinie, blz. 118). Op die manier heeft de oorlog in Irak een directe impact op, bijvoorbeeld, de hoogte van verzekeringspremies, de beschikbaarheid van kredieten en de economische perspectieven buiten de VS.
3. Olieprijzen escaleren
Het tweede grote luik van het kostenplaatje draait om de prijs van ruwe olie. Hoewel in de geïndustrialiseerde wereld het olieverbruik per eenheid BBP de voorbije 25 jaar is gehalveerd, speelt olie als energiebron en als industriële grondstof nog altijd een dominante rol. Zowat elke analist gaat ervan uit dat het militaire conflict in Irak snel zal leiden tot serieuze schade aan de olie-installaties van Irak. Niet het minst omdat niemand de belofte van Saddam Hoessein om de installaties niet moedwillig te beschadigen ernstig neemt. De prijs van ruwe olie ligt vandaag al ruim 70% hoger dan één jaar geleden. Als de olie-infrastructuur beschadigd wordt, zal de huidige prijs van ongeveer 35 dollar per vat snel overschreden worden. De markten vrezen immers dat – mede door de problemen in Venezuela – de andere producenten het (deels) wegvallen van de Iraakse olieproductie niet zullen kunnen opvangen. Als de olieprijs voor een wat langere periode naar 40 dollar of meer schiet, dan moeten we dus rekening houden met een stijging van de olieprijs met 20 dollar per vat op goed een jaar tijd. Volgens de modellen van het Internationaal Monetair Fonds ( IMF) betekent dat één jaar later een tragere groei van het BBP a rato van 1,2 procentpunt. Andrew Oswald, hoogleraar economie aan de University of Reading en een autoriteit inzake de impact van olieprijzen op de economie, vindt die inschatting echter niet zo zinvol. “Ten eerste: de impact van een stevige olieprijsstijging blijft niet beperkt tot één jaar. Ten tweede: afhankelijk van de omstandigheden snijdt een olieprijsstijging meer of minder diep in het economische weefsel,” aldus Oswald. “Welnu, de structurele problemen in de wereldeconomie zijn vandaag aanzienlijk. Ik verwacht dan ook dat een escalatie van de olieprijs nu meer pijn zal doen dan wat de IMF-modellen aangeven. Anders gezegd: als er in de loop van het jaar een economisch herstel zou kunnen komen, dan zal de oliesituatie daar bijzonder negatief op inwerken.”
Forse stijgingen van de olieprijs betekenen zelden goed nieuws voor de aandelenmarkten. Ook hier geldt dat, in de lijn van de argumentatie van Oswald, de kaarten vandaag echt niet goed liggen. Hogere olieprijzen verhogen immers voor alle ondernemingen in mindere of meerdere mate de kostprijs. In het huidige klimaat van overcapaciteit en deflatoire druk is het maar beperkt mogelijk om die stijgende kosten door te rekenen in de verkoopprijzen. Daardoor komt de al niet zo florissante winstgevendheid van de ondernemingen nog meer onder druk. En dat is het signaal bij uitstek om de aantrekkelijkheid van beleggingen in aandelen te fnuiken.
4. Onzekerheid neemt nog toe
Het derde belangrijke onderdeel van de kosteninventaris van het Iraakse conflict is de toename van de economische onzekerheid. Nog grotere onzekerheid zal uiteraard zwaar wegen op de bereidwilligheid van ondernemingen om te investeren, en op die van consumenten om geld uit te geven.
De factoren die de onzekerheid verder zullen voeden zodra de oorlog losbarst, zijn in twee grote groepen in te delen. De eerste bestaat uit elementen die rechtstreeks verbonden zijn met het conflict. We doen een greep uit het aanbod. Haalt de Amerikaans-Britse coalitie snel de buit binnen of duiken er onverwachte hindernissen op? Zal men Koerden en Turken uit elkaar kunnen houden in Noord-Irak? Wat als het invasieleger in het zuiden van Irak slaags raakt met de sjiieten, die de onvoorwaardelijke steun van Iran genieten? Blijft Iran afzijdig, of komt er ook vanuit die hoek militaire inmenging? Behoudt het regime in Saudi-Arabië de controle, of gaat het land de fundamentalistische toer op? Leidt een oorlog in Irak tot een nieuwe uitbarsting van geweld tussen Israël en de Palestijnen? En last but not least: zorgt het Iraakse conflict voor een reeks nieuwe terreurdaden van Al Qaeda?
De tweede groep elementen die de onzekerheid opvoeren, passen in de brede politieke context. Zo staat het buiten kijf dat er diepe wonden zijn geslagen tussen de VS enerzijds en Frankrijk en Duitsland anderzijds. Moeten we er niet voor vrezen dat de politieke wil om bijvoorbeeld protectionistische maatregelen te voorkomen, fel verzwakt werd? Ook de kans dat de nasleep van het Iraakse conflict het intra-Europese evenwicht grondig verstoort, is heel reëel. Landen als het Verenigd Koninkrijk, Spanje en Italië zullen elk Duits-Frans dictaat meer dan ooit met argusogen bekijken. Maar ook de interne politieke situatie van de VS vertoont een verdiepte polarisatie tussen de conservatieven en de liberals. En hoe het Iraakse conflict uiteindelijk zal inwerken op de relaties op lange termijn tussen de VS, China en Rusland, dat blijft helemaal koffiedik kijken. En zoals we al zeiden, al die onzekerheden wegen extra zwaar op het financieel-economische gebeuren doordat de wereldeconomie sowieso al in behoorlijk belabberde toestand verkeert.
Johan Van Overtveldt [{ssquf}], Johan.van.overtveldt@trends.be
(1) Deze studie van Nordhaus is onderdeel van een grotere analyse van het conflict rond Irak verricht in opdracht van de American Academy of Arts & Sciences. Norhaus’ coauteurs van deze studie zijn Carl Kaysen, Steven Miller, Martin Malin en John Steinberger. De volledige tekst van deze studie is te vinden op www.amacad.org/publications/monographs/War-with-Iraq.pdf
De Golfoorlog van 1991 kostte de VS 4 miljard dollar. Deze keer loopt de factuur op tot 50 à 150 miljard.
Geen enkele analist gelooft de belofte van Saddam om zijn olie-installaties ongemoeid te laten. Zodra het eerste schot valt, schiet de olieprijs omhoog.
Een oorlog in Irak heeft een directe impact op de hoogte van verzekeringspremies, de beschikbaarheid van kredieten en de economische perspectieven buiten de VS.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier