Hoe veilig is uw vermogen voor de fiscus?

Is het Belgische bankgeheim even waterdicht als de banken u al jaren willen laten geloven? Of kan de fiscus wel degelijk uw bankrekening kraken?

In een controversieel radiospotje vraagt een berouwvolle spaarder aan zijn biechtvader wat hij met zijn zwart geld moet doen. Geen probleem, antwoordt de kantoorhouder van Dexia geruststellend. “Met de eenmalige bevrijdende aangifte ( EBA) zijn al je zonden vergeven. Bovendien ben ik gebonden aan het bankgeheim, zodat niemand er ooit weet van zal hebben.”

Net als alle parabels verdraait deze spot de werkelijkheid. Als het parlement deze maand nog het wetsontwerp over fiscale amnestie goedkeurt, genieten de ‘spijtoptanten’ een strafrechtelijke immuniteit voor hun fouten uit het verleden. Maar in tegenstelling tot wat de financiële instellingen ons al jaren willen doen geloven, bestáát er geen Belgisch bankgeheim. Dat blijkt opnieuw uit de jongste rechtszaak tussen KBC en de staat.

In dit ophefmakende vonnis van 26 november 2003 legt de Gentse rechtbank van eerste aanleg KBC een dwangsom van één miljoen euro per dag op als de bank weigert te antwoorden op de vragen van de fiscus.

Volgens het vonnis heeft de belastingadministratie meer dan voldoende aanwijzingen dat de bank langs haar filiaal in het Nederlandse Breda fiscale constructies voor vermogende klanten op het getouw zette om de roerende voorheffing te vermijden. KBC liet zijn klanten transacties uitoefenen op rekeningen van vennootschappen in belastingparadijzen ( offshores), waar zij officieel geen volmacht hadden. De fraude wordt op 20 tot 40 miljoen euro geraamd. Voorts beroept de rechtbank zich op een onderzoek van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, die in 1999 stelde dat de KBC de antiwitwaswetgeving te restrictief interpreteerde en de echte identiteit van bepaalde klanten onvoldoende heeft gecontroleerd. KBC houdt echter vol dat de naam van de klant onder het bankgeheim valt en overweegt in beroep te gaan.

Ook de fiscale wereld schreeuwt moord en brand over dit vonnis. Maar haar verontwaardiging is vals. De banken weten dat er in ons land wettelijk gezien alleen maar een discretieplicht bestaat. Toch blijven ze – uit pure commerciële overwegingen – hun cliënteel volledige veiligheid beloven. Zelfs minister van Financiën Didier Reynders ( MR) speelt dit spelletje mee door voor de Europese spaarrichtlijn een tijdelijke vrijstelling van de informatieplicht aan te vragen, zogenaamd om het Belgisch bankgeheim na te leven. Al in augustus 2001 toonde Trends aan dat die bescherming veel weg heeft van een Zwitserse kaas met gaten.

Waar liep het fout?

Wat hebben KBC en zijn klant nu eigenlijk mispeuterd? Tijdens een administratief onderzoek over beurstaksen ontdekte de Bijzondere Belastinginspectie ( BBI) van Brussel dat bepaalde klanten van KBC hun eigen effecten deponeerden op rekening van buitenlandse offshores, waarachter ze zelf schuil gingen. Zo konden ze roerende voorheffing vermijden. Die constructie gebeurde met medeweten van de bank. Tijdens een huiszoeking bij KB Consult vond het parket zelfs blanco documenten met briefhoofden van de offshores. Bovendien zouden die natuurlijke personen genoegzaam bekend zijn geweest bij het kantoorpersoneel van de bank waar de rekeningen werden gehouden.

Uit goede bron vernam Trends ook dat Dag Wyntin, directeur van de afdeling Fiscale Zaken van KBC, toegegeven heeft dat die personen, die zonder officieel mandaat handelden, bekend waren bij het loketpersoneel. Ook bekende hij dat de verantwoordingsstukken voor de geviseerde transacties nooit teruggevonden kunnen worden en dat hij in oktober 1999 het initiatief genomen heeft om de documenten uit de klantendossiers van KB Consult te vernietigen om de tussenkomst van de KBC-medewerkers te verdoezelen.

Daarnaast zou Marc-Henry Hubert, gedelegeerd bestuurder van KBC-dochter Krediettrust ( KTL) en bestuurder van KB Lux, verklaard hebben dat KTL niet tussenkwam in het beheer van de effectenportefeuilles van de offshores waarvan de rekeningen bij KB België waren gedomicilieerd, en dat de Belgische rekeninghouders ter zake zélf de verantwoordelijkheid opnamen – ook al stond KTL in voor de domiciliëring en het officiële bestuur van de holdings.

Vermogende particulieren uit België hadden blijkbaar geen zin om de couponnetjestrein te nemen en in Luxemburg of Nederland intresten en dividenden vrij van roerende voorheffing te gaan innen. Het leven werd hen door de bank gemakkelijk gemaakt. Die mensen hoefden zich met al die waardepapieren in hun handtas niet langer naar het buitenland te verplaatsen. Er werd ze gewoon voorgesteld om hun vermogen in te brengen in buitenlandse vennootschappen (vaak Luxemburg), die bestuurd werden door andere fysieke personen dan de vermogende particulieren zelf. Daarna werden de roerende inkomsten via de buitenlandse offshore zogezegd geïnd in het buitenland, vrij van roerende voorheffing.

Op zich is daar niets mis mee. Maar de voorgestelde structuur klopte niet met de werkelijkheid. Want uit onderzoek van de fiscus en het parket bleek dat er weinig of niets in het buitenland gebeurde, maar dat de vermogende particulieren nog altijd hun verrichtingen deden in België via bankrekeningen die op naam stonden van de offshorevennootschappen, zonder dat ze echter een bancaire volmacht hadden op die rekeningen. De feiten strookten niet met de constructie die op papier was gezet.

In haar uitgebreid gemotiveerde vonnis stelt de rechtbank vast dat de attesten van roerende voorheffing vals waren en dat de bank op een fictieve wijze de rekeningen die voorheen geopend waren bij de KB België naar een dochteronderneming in Nederland (zetel Breda) overhevelde. De bank werpt op dat het wegens logistieke problemen onmogelijk was om deze prestaties te laten uitvoeren door haar Nederlandse dochter. Het komt de rechtbank echter totaal irreëel voor dat KBC om praktische redenen de commerciële én de ondersteunende diensten ondergebracht zouden hebben bij twee verschillende entiteiten (in België en Nederland).

Problemen met Europa

Het vonnis van de rechtbank van Gent bevestigt dat de fiscus de wettelijke bevoegdheid heeft om het bankgeheim op te heffen als uit een strafonderzoek tegen de cliënt blijkt dat er voldoende aanwijzingen van fraude in het spel waren en bevestigt dat de bank op de vraag van de fiscus móét antwoorden.

Volgens professor Marc Dassesse van de ULB eet België hier van twee walletjes. “Op internationaal vlak en voor de buitenwereld beweert België dat het een bankgeheim heeft dat het onmogelijk maakt om mee te werken aan de uitwisseling van informatie, zoals de Europese richtlijn op de spaarfiscaliteit voorschrijft,” aldus de professor. “De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling ( Oeso) bespreekt momenteel een nieuwe resolutie over de uitwisseling van fiscale gegevens in burgerlijke zaken. Opnieuw beweert België dat het hier wegens zijn bankgeheim niet aan kan meewerken. Maar ik vraag mij af hoe lang België naar buitenuit nog zal kunnen vasthouden aan het bestaan van het bankgeheim, wanneer blijkt dat het bankgeheim binnenskamers als een vodje papier wordt behandeld.”

Alain Zenner, de gewezen regeringscommissaris bevoegd voor de strijd tegen de fiscale fraude, stipt nog een andere tweeslachtigheid aan. Hij wijst erop dat Belgische banken, zoals andere Europese banken, de overeenkomst Qualified intermediary hebben afgesloten met de Amerikaanse fiscus. Die overeenkomst schrijft uitdrukkelijk voor dat cliënten van de Belgische banken die onderworpen zijn aan de Amerikaanse fiscaliteit bepaalde gegevens moeten meedelen aan de Internal Revenue Service ( IRS). Volgens Zenner kan er geen ‘bankgeheim met twee snelheden’ bestaan. Met andere woorden: de banken konden die overeenkomst met de Amerikaanse fiscus niet sluiten als ze er niet zelf van overtuigd waren dat hun discretieplicht niet wordt geschonden door de afschaffing van inlichtingen over cliënten aan de fiscale administratie.

De rol van de CBF

Niet alleen de fiscus was op de hoogte van bepaalde praktijken van de bank. Uit het vonnis blijkt zelfs dat de CBF al op 29 september 1999 een brief schreef waarin de bank wordt terechtgewezen voor haar beleid. Op basis van informatie die door de bank werd meegedeeld, komt de CBF tot de bevinding dat een groot deel van de rekeningen van buitenlandse entiteiten aangehouden worden bij Belgische private banking-kantoren.

Het gevoerde beleid zette volgens de CBF de deur open voor misbruiken en ontsporingen. Ze is van oordeel dat het inconsequente beleid mogelijk een invloed kan hebben op fiscaal vlak. De Commissie kan namelijk niet uitsluiten dat dit een element is dat de fiscale administratie ertoe kan brengen bepaalde opbrengsten van beleggingen van de buitenlandse entiteiten rechtstreeks te belasten in hoofde van de aandeelhouders. In zo’n hypothese zou de bank zowel door haar klanten als door de fiscus aansprakelijk kunnen worden gesteld en haar reputatie in opspraak worden gebracht.

Wat de naleving van de identificatieverplichtingen volgens de antiwitwaswet betreft, wijst volgens de CBF een groot aantal feitelijke elementen erop dat niet de buitenlandse vennootschappen of trusts maar de particuliere klanten van de KBC de ware economische rechthebbenden zijn. Bovendien zou de KBC dat hebben geweten en haar gedrag daarop hebben afgestemd. Zo werden de buitenlandse vennootschappen of trusts in een aantal gevallen opgericht op advies van een dochter van de bank, die de geïnteresseerde klanten naar het buitenland doorstuurde. Voorts werden de portefeuillesamenstellingen rechtstreeks naar de achterliggende aandeelhouders teruggestuurd als die dat vroegen. En met akkoord van de directie van de buitenlandse vennootschappen en trusts werden die rekeningen bij KB België meestal geopend in de agentschappen waar de achterliggende aandeelhouders hun rekening hadden.

Men kan zich afvragen waarom de CBF die vaststellingen niet aan het parket heeft gemeld. CBF-woordvoerder Edward Cloet repliceert dat de Commissie in haar brief van 1999 stelde “dat er geen afdoende aanwijzingen voorhanden waren om een uitspraak te doen over de kwalificatie van de litigieuze praktijken als bijzonder mechanisme van fraude”. Cloet: “De Commissie is daar altijd voorzichtig in en oordeelt soeverein. Op dat ogenblik was ook al een onderzoek aan de gang door de fiscus en het parket. De CBF heeft trouwens ook niet de bevoegdheid om op eigen houtje een strafonderzoek te voeren, noch om fiscale controleur te spelen. De onderzoeksbevoegdheden van de CBF zijn dus niet te vergelijken met die van de fiscus en het parket of van de onderzoeksrechter, die zelfs een huiszoeking kan bevelen om de naleving van de fiscale wet af te dwingen. De CBF moet als toezichthouder nagaan of de bankwetgeving stipt wordt nageleefd. Uiteraard worden inbreuken op de fiscale wetgeving ook strafrechtelijk vervolgd met gevangenisstraffen en geldboetes.”

De CBF volgt de ontwikkelingen in dit dossier op fiscaal en gerechtelijk vlak van nabij op. In het licht van dergelijke ontwikkelingen, zoals het recente vonnis van de rechtbank van Gent, behoudt ze zich het recht voor om te onderzoeken of een kwalificatie als ‘bijzonder mechanisme’ nog mogelijk is, met alle gevolgen van dien.

Gevolgen van antiwitwaswetgeving

Gecombineerd met een recente uitspraak van het Hof van Cassatie blijft van het beroemde Belgische bankgeheim geen spaander heel. In zijn arrest van 22 oktober 2003 stelt het Hof dat elke Belgische bankier die grijs of zwart geld in zijn koffers heeft liggen voor witwasserij vervolgd kan worden.

Totnogtoe hielden de banken alleen crimineel geld uit drugshandel of BTW-carrousels in het oog. Van de couponnetjestrein naar Luxemburg trokken ze zich niets aan. Een strikte toepassing van dit arrest zou ertoe kunnen leiden dat een bankier stelselmatig zijn klanten met zwart geld verklikt, uit schrik zelf strafrechtelijk vervolgd te worden als heler.

Ten slotte bestaat er nog een wettelijke meldingsplicht, die veel mensen uit het oog verliezen. Zo moeten de banken en verzekeringsmaatschappijen op datum van overlijden de financiële rekening van een overledene blokkeren en de stand van de rekening meedelen aan de ontvanger van de successierechten. Hetzelfde geldt voor de registratierechten, de zegelrechten en de accijnzen. Tot spijt van wie het benijdt, bestaat het bankgeheim niet in België, besluit het actieplan tegen fiscale fraude van de regering uit maart 2002.

Spaarders en beleggers zijn dus gewaarschuwd. In het licht van de Europese richtlijnen kunnen ze beter eieren voor hun geld kiezen en hun banken de opdracht geven een EBA uit te voeren. Anders zijn ze een vogel voor de kat.

Werner Niemegeers – Eric Pompen

Het KBC-vonnis zou ertoe kunnen leiden dat een bankier stelselmatig klanten met zwart geld verklikt, uit schrik zelf straf-rechtelijk vervolgd te worden.

Ondanks alle fiscale verjaringstermijnen blijft fraude tot het einde der tijden strafrechtelijk vervolgbaar.

Het Wetboek op Inkomsten-belastingen hangt als een zwaard van Damocles boven alle Belgen die jarenlang de fiscus een loer hebben gedraaid.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content