Hoe laat u uw onderzoek door Europa subsidiëren?
De Vlaamse overheid is een offensief begonnen om meer Europese subsidies voor onderzoek naar zich toe te trekken. Europese steun is niet alleen financieel interessant, veel KMO’s kunnen daardoor nieuwe markten verkennen en joint ventures beginnen. Wie een projectvoorstel heeft, moet het voor eind maart indienen.
“Dit is het moment om in actie te komen,” zegt Daniel Jacob, hoofd van het kabinet van Philippe Busquin, de Belgische EU-commissaris voor Onderzoek. “Eind maart, begin april is de deadline voor het indienen van projectvoorstellen.” Hij heeft het over de inschrijvingen voor het zogenaamde zesde kaderprogramma, een vierjarenplan (2002-2006) voor de financiering van Europees onderzoek ter waarde van 17,5 miljard euro.
De eerste calls for proposal – zo heten de uitnodigingen voor onderzoekers die door de Europese Commissie gesponsord willen worden – begonnen eind december 2002 en lopen binnenkort af.
Voor België is er geen vast percentage van het Europese onderzoeksbudget gereserveerd. “Een lidstaat kan meer maar ook minder geld binnenhalen dan het zelf heeft geïnvesteerd,” zegt Jacob. Bij het vijfde kaderprogramma (1998-2002) ging ongeveer 4,5% van ruim 15 miljard euro naar Belgische universiteiten en ondernemingen, waarvan 2,1% naar Vlaanderen. De grootste ontvanger in België was de KU Leuven. In vergelijking met andere landen kregen Belgische universiteiten meer dan bedrijven. Vooral in Wallonië was dat het geval.
Van de bedrijven strijken de grootste het meeste Europese onderzoeksgeld op. PNO Consultants, een bedrijf in Zaventem dat ondernemingen begeleidt bij hun zoektocht naar subsidies, berekende dat in België slechts acht grote ondernemingen twee derde van alle onderzoekssubsidies ontvangen. Steunprogramma’s bereiken maar 3% van de Belgische doelgroep, terwijl zeker 40% financieringsproblemen heeft. In totaal zijn slechts 200 Vlaamse KMO’s betrokken bij onderzoeksprojecten, terwijl potentieel 20.000 in aanmerking komen voor subsidies, aldus de cijfers van PNO.
Concurrentie uit Oost-Europa
Intussen blijft de Vlaamse deelname aan de Europese kaderprogramma’s gestaag afnemen, al sinds het derde programma. Dat komt vooral door concurrentie uit nieuwe lidstaten. Eerst ging het om landen zoals Portugal en Spanje, maar met de uitbreiding naar Oost-Europa krijgt Vlaanderen er nog meer concurrenten bij. Van het vijfde kaderprogramma ging nog maar een klein deel naar de nieuwe kandidaat-lidstaten in Oost-Europa. Dat kan nu veranderen, omdat de Europese Commissie nieuwe lidstaten extra begeleiding zal geven. “Een Franse universiteit die al jaren subsidies ontvangt, heeft veel ervaring en contacten, maar dat geldt niet voor de nieuwkomers. Daarom assisteren we hen,” zegt Kurt Vandenberghe, lid van het kabinet van Busquin.
Omdat Oost-Europese nieuwkomers niet altijd goede federaties hebben, is het voor hen moeilijker om subsidies naar zich toe te trekken. Hun grote voordeel is echter dat ze met dezelfde subsidies soms wel vijfmaal zoveel onderzoekers aan het werk kunnen zetten. Busquin heeft in het zesde kaderprogramma ook een budget voor bedrijven die van waar dan ook ter wereld onderzoekers willen aantrekken.
Om de Vlaamse situatie te verbeteren heeft Vlaams minister voor Innovatie Dirk Van Mechelen ( VLD) 165.000 euro uitgetrokken voor een speciaal actieplan. Daarmee hoopt hij voor Vlaanderen meer Europees onderzoeksgeld binnen te slepen. Er is extra personeel aangetrokken dat informatie verstrekt en activiteiten coördineert vanuit het Vlaams Contactpunt, een gezamenlijk initiatief van de Administratie Wetenschap en Innovatie ( AWI) en het Instituut voor de aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen ( IWT). Alle Vlaamse ondernemers en onderzoekers kunnen hier terecht voor advies over het zesde kaderprogramma. En binnenkort wordt een speciale commissaris benoemd die zich moet inzetten voor de deelname van Vlaamse bedrijven.
Meer geld voor minder projecten
In het zesde kaderprogramma zijn vaste bedragen gereserveerd voor specifieke thema’s en voor KMO’s (zie tabel: Hoeveel geld voor welk onderzoek?). Een van de belangrijkste thema’s is de creatie van een Europees onderzoeksgebied (ERA). Dat idee is het pronkstuk van Busquin, die graag een interne Europese markt voor kennis en wetenschap tot stand wil brengen. Door grootschaligheid, internationale samenwerking en uitwisseling van kennis hoopt hij het onderzoek op een hoger niveau te tillen.
Het ERA-idee loopt als een rode draad door het zesde kaderprogramma, dat meer geld vrijmaakt voor een kleiner aantal grote projecten. “Het vijfde kaderprogramma omvatte zeker 20.000 projecten. Dat aantal zal nu aanzienlijk verminderen door de schaalvergroting,” vertelt Jan Vanhellemont van het Vlaams Contactpunt. Inmiddels hebben zich rond de zeven prioritaire thema’s een aantal grote consortia voor onderzoek gevormd, die zich vóór eind maart zullen opgeven voor Europese subsidies. Die grote consortia hebben hun eigen management, dat aan het eind van dit jaar ook weer onderzoek zal uitbesteden aan kleinere deelnemers.
Van de ruim 11 miljard euro die naar de zeven prioriteiten gaat, moet 15% terechtkomen bij KMO’s. Alle ingediende projecten worden door de Commissie geëvalueerd op de deelname van KMO’s. Bedrijven of universiteiten die samenwerken met een KMO hebben dus relatief meer kans op slagen. In de praktijk blijkt het voor KMO’s echter lastig te zijn om geschikte partners te vinden. Grote ondernemingen hebben namelijk vaak al hun eigen samenwerkingsverbanden. “In 99% van de gevallen is de KMO-partner een toeleverancier,” vertelt Johan Cuypers van PNO Consultants. “Een groot bedrijf werkt niet zomaar met iedere KMO samen, omdat het dan moeilijk is om overeenstemming te krijgen over intellectuele eigendomsrechten.”
Collectief onderzoek
KMO’s maken veel meer kans op subsidies die losstaan van de zeven prioriteiten van het zesde kaderprogramma. Zo is 40 miljoen euro gereserveerd voor ‘collectief onderzoek’ dat door R&D-instellingen wordt verricht namens industriële KMO-groeperingen zoals federaties. Een tweede belangrijke subsidiebron voor KMO’s is Craft, een fonds dat eveneens losstaat van de zeven thema’s. Craft-subsidies zijn beschikbaar voor drie of meer KMO’s uit minimaal twee lidstaten, die samenwerken aan een project naar keuze. Zij krijgen de kosten van hun onderzoek voor de helft vergoed door de Europese Commissie. 29 april is de sluitingsdatum voor de eerste Craft-ronde, ter waarde van 95 miljoen euro. In november begint een tweede ronde die goed is voor 60 miljoen euro.
Vroeger keurde de Europese Commissie vaak maar één op de tien onderzoeksvoorstellen goed. Omdat dit veel tijd en geld kostte, moet het slagingspercentage omhoog. “Daarom raadt het Vlaams Contactpunt degenen die nog niet klaar zijn, af om mee te doen,” zegt Jan Vanhellemont. “Misschien kunnen zij wel een projectvoorstel indienen op regionaal niveau.” Bij de Vlaamse subsidieaanvragen schommelt de slagingskans tussen 70 en 90%. Degenen die al eerder deelnamen aan het Europese kaderprogramma hebben een voorsprong op beginners, denkt Vanhellemont. “Hightech-KMO’s hebben ook relatief meer kans.”
Volgens PNO Consultants deden in het vijfde kaderprogramma circa twintig Vlaamse KMO’s mee aan Craft-programma’s. Eén daarvan is FTB Restoration, een bedrijf uit Ranst dat een nieuw materiaal ontwikkelde voor de restauratie van historische panden, zoals het beursgebouw in Brussel. Dat deed FTB Restoration samen met het Koninklijk Instituut voor Kunstpatrimonium en een Franse en Duitse KMO. Ze kregen voor hun gezamenlijke onderzoeksproject 624.000 euro van het vijfde kaderprogramma. “We waren geen concurrenten, maar complementaire partners,” zegt Filip Moens, oprichter van FTB Restoration. “Wij hadden de materiaalkennis, KIK het laboratorium en de Franse en Duitse firma’s waren aannemers die het materiaal konden testen.” De twee buitenlandse partners zijn nog steeds afnemers van het product dat ze samen ontwikkelden. Dat heeft FTB Restoration geen windeieren gelegd. “Dankzij het Craft-project hebben we internationale naamsbekendheid gekregen,” aldus Moens. “Momenteel zijn we bezig met de restauratie van de Saint Paul’s Cathedral in Londen en het Unesco-gebouw in Parijs.”
100% inleven
Meedoen aan een Europees onderzoeksproject is echter lang niet zo simpel als het lijkt. Er komt zeer veel papierwerk bij kijken, vertelt Raf Van Ham, general manager bij het softwarebedrijfje Androme. Deze KMO nam deel aan meerdere Europese onderzoeksprojecten, ook in samenwerking met grote ondernemingen. Androme deed ook mee aan een Craft-project met KMO’s uit Engeland en Spanje. Samen ontwikkelden ze nieuwe softwaretechnieken voor computeranimatie. Ze voerden de hele aanvraagprocedure van het vijfde kaderprogramma zelfstandig uit, zonder hulp van consultants of het Vlaams Contactpunt. Van Ham: “Je steekt er nogal wat tijd in, maar het scheelt als je het al eens hebt gedaan. Dan weet je wat de belangrijke punten zijn.”
Als het bij de eerste aanvraag niet meteen lukt, kan een KMO hetzelfde voorstel altijd nog een keer indienen. Dat deed het biotechbedrijf Mycelia een paar jaar geleden. “De eerste keer kregen we een afwijzing, maar kwamen we wel op de reservelijst,” vertelt Magda Verfaillie, bedrijfsleider van Mycelia. “Later begreep ik pas wat er fout was. Het was meer een kwestie van vorm dan inhoud. Bij het schrijven van het onderzoeksvoorstel moet je je 100% inleven in de persoon die het gaat lezen. Daar heb ik me op verkeken.”
Na aanpassing van hun eerste voorstel kreeg de KMO de tweede keer wel een subsidie toegewezen. Mycelia en zijn onderzoekspartners kregen 500.000 euro voor de verbetering van de teelt van Japanse shii-take-zwammen. “Het onderzoek heeft ons een stuk wijzer gemaakt,” zegt Verfaillie. “We kweken nu nog efficiënter en helpen klanten bij de teelt.”
Net als bij FTB Restoration zaten er bij Mycelia klanten in het onderzoeksconsortium. Het bedrijf is van plan om dit jaar opnieuw een voorstel in te dienen bij het zesde kaderprogramma. Weer gaat het om een eerder afgewezen voorstel voor onderzoek naar kweekmethoden voor exotische paddestoelen.
Verfaille raadt af om met consultants in zee te gaan. “Bedrijven die voor derden een voorstel schrijven, kennen vaak de materie niet. Dat komt bij de Europese Commissie niet overtuigend over.” Mycelia heeft wel hulp gekregen van het Vlaams Contactpunt, maar liet haar eigen onderzoekers op papier zetten wat ze wilden gaan doen. Dat schrijven was een volle maand werk voor één persoon. Bedrijven die hiervoor geen personeel willen vrijmaken, schakelen soms deskundigen in zoals PNO Consultants. Tegen betaling van een percentage van de subsidies doen zij al het schrijfwerk.
Ondanks alle rompslomp die deelname aan het zesde kaderprogramma meebrengt, is het zeker de moeite waard, concluderen de mensen van Androme, Mycelia en FTB Restoration. De bedrijven doen niet zozeer mee voor het geld, als wel voor het netwerken. Het programma is vooral interessant om nieuwe markten te verkennen en joint ventures te beginnen. “Wij deden mee om kennis te vergaren in nieuwe domeinen en om nieuwe contacten te leggen,” verklaart Raf Van Ham van Androme. “Bovendien is het zeer goed voor je reputatie als je meedoet aan een Europees project.”
Mathilde Sanders [{ssquf}]
Bij de Vlaamse subsidieaanvragen schommelt de slagingskans tussen 70% en 90%.
Drie of meer KMO’s uit minimaal twee lidstaten die samenwerken aan een project krijgen 50% van de onderzoekskosten vergoed.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier