Hoe bedreigend is biotech?
Zal de dollekoeiencrisis de definitieve nekslag toedienen aan genetisch gewijzigd voedsel? Of weerstaan de Amerikaanse multinationals alsnog aan de druk van de groene doctrine? We legden de vraag voor aan een wetenschapper en een milieuactivist.
De Franse schaapherder José Bové van de Conféderation Paysanne, zowat de tegenhanger van ons Algemeen Boerensyndicaat, vernielde vorige maand voor de zoveelste keer een proefveld met transgene maïs. Genetisch gewijzigde gewassen (GGO’s), zoveel is duidelijk, blijven de gemoederen beroeren. Wetenschappers zien ze meestal als de oplossing van het wereldwijde voedseltekort, drukkingsgroepen zoals Greenpeace diaboliseren GGO’s als Frankensteinvoedsel.
Reden genoeg voor Trends om Jo Bury, directeur van het Vlaams Interuniversitair Instituut voor Biotechnologie (VIB), en Roland Moreau, directeur van Greenpeace België, rond de tafel te brengen. Het VIB herbergt het kruim van de biowetenschappers in Vlaanderen. Toch beschouwt de milieubeweging het VIB niet langer als een rechtstreekse tegenstander. En ook het VIB zoekt toenadering, vooral wanneer het aankomt op de omkeerbaarheid van de bewijslast – het jarenlange strijdthema van de groene jongens. Toch blijkt tussen de regels dat de kloof tussen beide partijen nog steeds diep gaapt.
TRENDS. Wie plukt de voordelen van GGO’s en wat zijn de nadelen?
ROLAND MOREAU (GREENPEACE). “Vandaag bestaat er een verschil in financiële middelen die respectievelijk aan nieuwe technologie en risicoanalyse worden besteed. Ondanks dat onevenwicht zijn er nu al voldoende bewijzen dat het gebruik van GGO’s gevaren voor het milieu en de volksgezondheid inhoudt. Gelukkig begint de industrie te erkennen dat er problemen zijn. Enkele jaren geleden klonk alleen maar de loftrompet. Pioniers, zoals de Gentse professor Marc Van Montagu, mogen niet blind zijn voor de ontegensprekelijke nadelen. Zij hebben de plicht het voorzichtigheidsprincipe te hanteren.”
JO BURY (VIB). “Het VIB, dat toch zo’n 750 onderzoekers in de gentechnologie overkoepelt, gelooft evenmin in biotechnologie als enig zaligmakende oplossing voor alle wereldproblemen. Als apotheker heb ik geleerd dat wondermiddelen niet bestaan. Wel zien wij bepaalde kansen voor de biotechnologie.
“Wij geloven dat gentechnologie een bijdrage kan leveren aan de gezondheidszorg en de landbouw. Zo ontwikkelt het Mechelse biotechbedrijf Virco/Tibotec diagnostische tests voor het HIV-virus op basis van gentechnologie. Het staat daarmee aan de wereldtop. Een andere Vlaamse pionier, het Gentse Innogenetics, werkt onder meer aan een therapeutisch vaccin tegen hepatitis C. Maar in de landbouw zijn de toepassingen van de plantengenetica nog relatief beperkt: de nadruk ligt er vooral op de ontwikkeling van nieuwe gewassen die resistent zijn tegen insecten en/of pesticiden. Op dat vlak verwacht ik veel van de schimmelresistentie. Hier kan biotechnologie een belangrijke bijdrage leveren voor het terugdringen van de vervuiling in de landbouw.”
Biotechnologie als motor voor een milieuvriendelijkere landbouw. Dat klinkt goed, maar de tegenstanders lachen dit argument weg. Zij vinden biotechnologie een aanslag op het milieu. Zijn genetisch gewijzigde gewassen dan geen stap in de goede richting?
MOREAU. “We hebben geen probleem met de medische toepassingen van gentechnologie. Gezondheidszorg is een prioriteit voor de samenleving, maar wij strijden vooral voor het behoud van het leefmilieu. Farmaceutische experimenten verlopen veilig binnen de muren van een laboratorium. Op die manier kan er geen spreiding van gemanipuleerde genen in de natuur plaatsvinden. Dat ligt helemaal anders bij landbouwkundige toepassingen. Indien daar beide gewassen – met en zonder GGO’s – naast elkaar worden geplant, kan er besmetting ontstaan. Bovendien wordt de consument voor een voldongen feit geplaatst, terwijl hij er zelf niet beter van wordt. Erger nog, de verspreiding van GGO’s in het milieu is onomkeerbaar en de opbrengst van genetisch gemanipuleerde soja is zelfs lager dan bij klassieke variëteiten.
“Zolang niet is aangetoond dat GGO’s geen schade aan het milieu toebrengen, mogen ze niet worden gebruikt. Hier geldt de omkering van de bewijslast. Er bestaat immers een ecologisch alternatief voor de industriële landbouw: de biologische landbouw.”
BURY. “Voorlopig liggen de opbrengsten van GGO’s inderdaad nog altijd lager. Maar in bepaalde gevallen kunnen conventionele en biologische landbouw wel degelijk naast elkaar bestaan. Het probleem van mogelijke uitkruising moet wel nader worden onderzocht.”
MOREAU. “Geen enkele boer in Canada durft nog koolzaad op natuurlijke wijze te laten groeien, want alle velden zijn besmet. Dat is een bewijs dat GGO’s en biolandbouw niet kunnen samenleven.”
Bieden objectieve criteria hier een oplossing?
BURY. “Er wordt in dat verband veel gesproken over het voorzorgsprincipe, maar niemand weet wat dat begrip juist inhoudt. Wel primeert de risicoanalyse. Je moet dus eerst een idee krijgen van de mogelijke gevaren. Maar soms kun je met de bestaande technieken niet inschatten hoe groot of klein die wel zijn. Wanneer moet je dan een bepaalde technologie wel of niet toepassen? Dat is heel moeilijk te beoordelen. Bovendien legt de overheid ter zake geen concrete normen en regels vast.”
MOREAU. “Voor ons betekent het voorzorgsprincipe de omkering van de bewijslast. Vroeger lanceerde de industrie nieuwe chemische stoffen, zoals chemicaliën als DDT of PCB‘s, die na een aantal jaren giftig bleken te zijn voor mens en milieu. Om dergelijke catastrofes in de toekomst te vermijden, moeten de bedrijven bewijzen dat hun producten onschadelijk zijn vóór ze op de markt worden gebracht. Dit is een revolutie in het denken.”
Goed, maar bestaat zo’n nulrisico wel? Niets op deze wereld is volkomen onschadelijk voor de omgeving. Als een mens uitademt, draagt hij eigenlijk bij tot het broeikaseffect. Er moeten dus normen en procedures worden uitgewerkt. Maar daarover bent u het blijkbaar niet eens?
BURY. “In de conventionele sector bestaan vaste principes, gebaseerd op de historische ervaring. Bij transgene planten daarentegen gaat men omgekeerd te werk. Daar mag niets, zolang er geen volledige zekerheid bestaat dat de GGO’s op geen enkele wijze schade aan de volksgezondheid of het leefmilieu kunnen berokkenen. Niemand kan echter deze garantie bieden. Als wetenschapper heb ik geen problemen met het voorzorgsprincipe, maar dan moet dit ook gelden voor de traditionele landbouwtechnieken. Je ziet daar heel wat kruisingen, en daaruit kunnen ook giftige componenten voortkomen.”
MOREAU. “De omkeerbaarheid van de bewijslast past in het Europees witboek over de aansprakelijkheid van bedrijven voor hun milieuvervuiling. De industrie verzet zich met man en macht tegen deze maatregel, maar we mogen geen uitzonderingsgevallen toestaan, zoals de biotechnologie wenst. Daarom moet het Europees moratorium voor nieuwe GGO’s blijven bestaan tot de aansprakelijkheidsregels in een richtlijn zijn gegoten.”
Maar kan men de omgekeerde bewijslast alleen maar aan de biotechnologie opleggen?
MOREAU. “Neen, natuurlijk niet. Wij voeren al twintig jaar campagne tegen de chemische industrie. Vorig jaar zijn eindelijk de giftige PCB’s wereldwijd gebannen. Biotechnologie heeft alleen de pech gehad zich te ontwikkelen op het moment dat de aansprakelijkheid van bedrijven op de internationale agenda kwam te staan.”
Wie is dan aansprakelijk voor onze bodemvervuiling? De traditionele landbouw?
MOREAU. “Daarom juist zijn wij voorstander van biologische landbouw. Sinds eind vorig decennium groeit deze sector met 25% per jaar. Volgens onze prognoses kunnen we tegen 2010 zo’n 30 à 35% van de totale productie bereiken.”
BURY. “Ook bij de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddellen ligt de bewijslast op de schouders van het bedrijf. De samenleving wenst immers geen herhaling van het softenon-drama ( nvdr – zwangere vrouwen die dit geneesmiddel in de jaren zestig innamen, zetten gehandicapte baby’s op de wereld). Maar deze preventieve aanpak kost zeer veel geld: gemiddeld 10 à 15 miljard frank per product. Voor medische toepassingen zijn al die miljarden verantwoord, maar dezelfde procedure toepassen voor elk nieuw voedingsmiddel dat op de markt komt, is onbetaalbaar. Dan wordt eten en drinken onbetaalbaar, waardoor in de wereld nog meer mensen aan de gevolgen van hongersnood zullen sterven. Daarom denken wij eerder aan een monitoringsysteem, dat de evolutie op de voet volgt. Bij elk knipperlicht moet de overheid onmiddellijk ingrijpen.”
MOREAU. “Principieel hebben we niets tegen de biotechnologie, maar we twijfelen eraan of de wetenschap alles onder controle heeft. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat de vervanging of toevoeging van een gen onvoorziene interacties in het gewas veroorzaakt, waardoor het natuurlijk evenwicht wordt verstoord en er toxische stoffen ontstaan.”
BURY. “Ja, maar dat gebeurt ook als je aan klassieke veredeling doet, zelfs in de biologische landbouw. Bij elk experiment in de biotechnologie moeten we dus nauwgezet de chemische gevolgen toetsen. Als wetenschapper en apotheker vind ik de veiligheid voor de consument een absolute prioriteit. Hier zijn geen compromissen mogelijk. Dat betekent niet dat we met de huidige kennis van zaken in staat zijn alles te voorspellen. Denk maar aan de kwalijke gevolgen van een aspirine voor kinderen onder de vier jaar. Die kwamen pas na jaren gebruik aan het licht. Daar hadden miljarden kostende onderzoeken op voorhand niets aan kunnen veranderen. Je moet alles in zijn context bekijken en op een bepaald ogenblik knopen doorhakken. Honderd procent zekerheid bestaat nu eenmaal niet in het leven.
“Zo zal er – zelfs zonder genetische manipulatie – altijd genetische vervuiling zijn. Zelfs nu contamineren twee velden met verschillende rassen van koolzaad of maïs elkaar. That’s life. Maar ik zie daar geen bedreiging voor de duurzame ontwikkeling in. Integendeel. Biotechnologie reikt veel verder dan genetische modificatie van planten. Dankzij deze wetenschap kan biologische landbouw gebruik maken van genetische markers, die een natuurlijke resistentie aantonen tegen bepaalde schimmels of insecten. Tenslotte levert biotechnologie een belangrijk inzicht in het ecosysteem.
MOREAU. “Ik twijfel daar niet aan. Maar de gevolgen van transgene gewassen op het milieu zijn nog niet voldoende bestudeerd en derhalve slecht gekend. Toch hebben wij al wetenschappelijke bewijzen over mogelijke schadelijke gevolgen. Daarom is het onverantwoord dat meer dan de helft van de bewerkte oppervlakte voor soja in de Verenigde Staten met GGO’s is beplant.”
Wetenschappelijke studies spreken elkaar tegen over de mogelijke gevaren van biotechnologie. In de sector gaat veel geld om. Hoe zit het met de onafhankelijkheid van de onderzoekers?
MOREAU. “Ik geloof sterk in vraag en aanbod. Maar de strijd tussen de kleine bioboer en de grote multinationals is ongelijk. Eigenlijk is de Amerikaanse voedingsgigant Cargill vandaag onze belangrijkste tegenstander. Deze groep heeft een quasi-monopolie over de invoer van grondstoffen voor de mengvoederindustrie. Samen met het Amerikaanse Monsanto heeft Cargill het bedrijf Renessen opgericht. Bedoeling is een wereldwijde markt voor genetisch gemanipuleerde gewassen te creëren. Concurrentie zou hier de zaak meteen oplossen. Want de markt vraagt geen GGO’s. Om de vrije markt nog een kans te geven, moet de wetenschap een objectieve analyse van de voor- en nadelen van biotechnologie geven. Wetenschappers moeten onafhankelijk blijven en mogen geen spreekbuis worden van de industrie, laat staan van één mastodont. Dat zou nefast zijn voor de samenleving. Jammer genoeg zijn al heel wat onderzoekers financieel afhankelijk van het bedrijfsleven.”
BURY. “Enerzijds trachten wij onze kennis te vertalen in het opstarten van nieuwe, Vlaamse bedrijven. Zo specialiseert CropDesign, een spin-off van het VIB, zich op het groeiproces van planten. Het gaat om fundamenteel onderzoek naar celdeling, een knowhow die we ook voor veel meer geld in licentie hadden kunnen geven aan een multinational. Maar wij kiezen voor lokale spelers op de markt. Hoe meer concurrentie, hoe beter.
“Anderzijds duwt de overheid – onze sponsor – het VIB steeds meer in de richting van toegepast onderzoek. Volgens een recente audit van Arthur D. Little moeten wij ons meer afstemmen op de industrie. Ik ben echter faliekant tegen het mengen van basis- en toegepast onderzoek. Als interuniversitaire instelling doe je aan strategisch basisonderzoek waaruit, op lange termijn, ook economische toepassingen kunnen ontstaan. Bij ons wordt niemand rechtstreeks door de industrie betaald. Wel doet het bedrijfsleven af en toe een beroep op onze expertise, en daarvoor betaalt het dan ook. Dit komt neer op ongeveer 6 à 7% van onze inkomsten. Daar is een limiet aan – zeker niet meer dan 25% – anders komt onze onafhankelijkheid in gevaar.”
Europa en de Verenigde Staten hebben totnogtoe de GGO’s op een verschillende manier benaderd. Ze vechten daarover zelfs een internationaal handelsgeschil uit. Hoe ziet u de toekomst?
MOREAU. “Wij staan achter het Europees moratorium. Zolang het niet is bewezen dat GGO’s geen schade aan het milieu toebrengen, moet een verbod op GGO’s blijven bestaan. Op dat vlak is geen compromis mogelijk. Dat betekent niet dat wij blind zijn voor de andere toepassingen van biotechnologie.
“Onder druk van de publieke opinie vindt bij bedrijven een kentering plaats. Grote multinationals – zoals Unilever, Nestlé en Danone – zijn inmiddels gestopt met het gebruik van GGO’s in hun voedingsmiddelen. Ook de grootste warenhuisketens in België – GB, Delhaize en Colruyt – beloofden eind vorig jaar principieel alle producten met GGO’s uit de rekken te weren. Alleen de transgene gewassen, die nu nog massaal in dierenvoeder worden verwerkt, baren ons zorgen. Maar ook hier hebben de grote ketens aangekondigd maatregelen te zullen nemen.
“Ondertussen wint het protest tegen GGO’s ook in de Verenigde Staten veld. Zo verplicht het Environmental Protection Agency (EPA), dat zich bezighoudt met voedsel- en milieuveiligheid, tegenwoordig beschermingszones rond GGO-vrije velden. In 2000 daalde voor het eerst het aandeel van transgene soja van 57% naar 54%. De ommekeer is dus ingezet.”
BURY. “Het is een kwestie van culturele verschillen. Amerikanen staan zeer open tegenover elke nieuwe ontwikkeling of technologische uitvinding. Zij springen automatisch op elke opportuniteit. Europeanen daarentegen zijn veel sceptischer. Zij zien overal bedreigingen voor het milieu en de volksgezondheid. Daarom moeten overheid en wetenschap het publiek zeer goed informeren over de voor- en nadelen van biotechnologie.”
Eric Pompen, Roeland Byl
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier