HETE LENTE
Het staat nu al vast dat we op een politiek woelige lente afstevenen. De oorzaak? De ontsporing van de loonkosten.
Over de vraag of de loonkosten in België nu echt aan het ontsporen zijn, kan nauwelijks nog discussie bestaan. Volgens de jongste Oeso-cijfers (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) ontspoorden de Belgische loonkosten in 2005-2006 zo’n 2,5 % tegenover onze drie buurlanden. We gaan er dan nog van uit dat er in die buurlanden geen bijkomende maatregelen komen om de loonkosten in toom te houden, een hypothese die vooral voor Duitsland en Nederland niet evident is. Op basis van de studies van de Leuvense hoogleraar Jozef Konings komt de loonkostenhandicap van 2,5 % neer op het verlies van 70.000 arbeidsplaatsen. Tussen haakjes: het cijfer 2,5 % verwijst naar de loonkosten per eenheid product, dat zijn de loonkosten per werknemer, gecorrigeerd voor de productiviteit. De realiteit van de jongste jaren is dat België aan investeerders en ondernemers geen voordelen meer biedt op het vlak van productiviteit.
Kunst- en vliegwerk. De nieuwe loonkostenhandicap 2005-2006 ent zich op een loonkostennadeel dat zich al jarenlang opstapelt. Reken je vanaf 2000, dan bedraagt onze handicap al 5 %. Ga je terug tot 1990, dan verschijnt zelfs 10 % op de tabellen.
Die cijfers, en vooral het feit dat onze loonkostenpositie stelselmatig verslechtert, bewijzen dat de wet van 1996 die onze internationale concurrentiepositie moest vrijwaren niet werkt. Een van de grootste tekortkomingen van de wet is dat er achteraf nooit wordt ingegrepen om ontsporingen bij te sturen. De overheid stelt het loonkostennadeel vast, stelt het vervolgens met allerhande kunst- en vliegwerk in vraag (denk maar aan het gegoochel met arbeidstijden) en vergeet ten slotte het probleem.
Maar zelfs als onze beleidsmakers morgen zo’n ‘correctiemechanisme ex post’ zouden installeren en consequent toepassen, dan nog betekent dat niet dat de wet van 1996 een goed instrument wordt. Problematisch is dat de wet een al te grote eenvormigheid op het vlak van de loonvorming oplegt aan de ondernemingen. Afhankelijk van de sector, de subsector en de specifieke bedrijfskenmerken beschikt elke onderneming over een resem mogelijkheden om op een verantwoorde manier loonsverhogingen toe te kennen.
Vandaag zorgt de wet van 1996 voor uniformiteit. Ook ondernemingen die, om welke reden dan ook, te kampen hebben met een zwakke rentabiliteit – en dus moeten vechten om te overleven – zijn momenteel stelselmatig verplicht om loonsverhogingen toe te kennen. Zoiets leidt onvermijdelijk tot ba-nenverlies, en vaak zelfs tot het faillissement. Omgekeerd kunnen ook succesvolle bedrijven niet altijd de loonsverhogingen toekennen die op het eerste gezicht voor hen wél mogelijk zijn – meer nog: die bij hen zelfs zouden móéten als zij hun beste werkkrachten niet willen zien vertrekken uit loonfrustratie.
Quota’s voor allochtonen. We moeten ons echter geen illusies maken. Met de gemeenteraadsverkiezingen in aantocht zal de regering geen fundamentele ingrepen op het vlak van de loonontwikkeling doordrukken. Onze beleidsmakers zullen zich eerder bezighouden met materies zoals ‘quota’s voor allochtonen’, het stokpaardje van Peter Van Velthoven (SP.A). Onze federale minister van Werk lijkt maar niet te beseffen dat hij op die manier zwaar voorbijgaat aan de ware oorsprong van het tewerkstellingsprobleem bij allochtonen. En bovendien lijkt Van Velthoven ook te vergeten dat zo’n ingreep dé manier is om de tewerkstellingskansen van allochtonen op lange termijn helemaal de grond in te boren.
De auteur van deze tweewekelijkse column is directeur van de denktank VKW Metena.
Johan Van Overtveldt
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier