Het voordeel van het Deense ‘neen’
De Denen hebben in een referendum ‘neen’ gezegd tegen de euro. Europa mort, maar die afwijzing zou wel eens positief kunnen werken voor de elf eurolidstaten. Leidt de ‘nej’ naar een hechtere politieke unie en een sterkere munt?
K arel Van Miert is een van de weinigen die als gewezen lid van de veelgeplaagde Europese Commissie nog over een stevige autoriteit beschikt. De Turnhoutenaar, die nu aan de Nederlandse business school Nijenrode doceert, kan zijn irritatie over de Deense afwijzing van de euro moeilijk verbergen. “Ik heb me inderdaad danig opgewonden over de argumenten die de tegenstanders op tafel legden,” zegt Van Miert. “De zwakte van de euro was daarbij het koninginnenstuk. Nu is net die afglijdende wisselkoers van de euro een duidelijke uiting van de behoefte aan meer Europa, en niet aan minder. De schandelijke vertoning op Europees vlak omtrent de reacties op de gestegen olieprijzen tonen ook duidelijk aan dat we dringend meer Europese eenheid nodig hebben. Ik vind dat de Denen zich grondig vergist hebben met hun nej.”
Van Miert gaat er dus van uit dat de zwakte van de euro nauw samenhangt met een gebrek aan politieke eenheid. En daar valt veel voor te zeggen (zie kader: De onderwaardering van de euro).
De andere theorieën die over de zwakke euro de ronde doen, kloppen alvast niet. Heeft de euro vooral te maken met het verschil in economische groei tussen de VS en de eurozone? Dat slaat nergens op. Hoe verklaar je in dat geval de stijging van de yen tegenover de dollar, terwijl het groeiverschil tussen de Verenigde Staten en Japan veel groter is dan dat tussen de VS en de eurozone? Ook de theorie dat de euroval gewoon te maken heeft met chaos op de markten – een stelling die de Leuvense hoogleraar Paul De Grauwe propageert – blijft niet overeind als we er de feiten en de cijfers naast leggen.
Tegelijk legt Van Mierts theorie over de zwakke euro ook het pijnpunt van het verenigde Europa bloot. Als we van de Economische en Monetaire Unie (EMU) op lange termijn een succes willen maken, moeten we tot een verdere politieke integratie van de deelnemende landen komen. Dat is geen politieke stellingname, maar een historisch dictaat. Walter Hallstein, de eerste voorzitter van de Europese Commissie, zei in 1958 al dat ‘handelsunie, monetaire unie en politieke unie’ een onverbrekelijke ketting vormen. En blijkbaar beseften de Denen dat het in hun referendum inderdaad over die ketting ging.
“Eigen schuld, dikke bult. De Deense regering kreeg met het neen van de bevolking waar ze om vroeg.” Sir Roy Denham, in de jaren tachtig vertegenwoordiger van de Europese Commissie in Washington, is niet mals voor de regering- Rasmussen. “De Deense regering heeft haar argumentatie voor de euro volledig met economische argumenten opgebouwd. De bevolking doorprikte dat ballonnetje. Ze zág dat het om veel meer ging dan om een louter monetair-economische beslissing. Laat dit een les wezen voor andere regeringen, zoals in Engeland en Zweden, die met het idee van een euroreferendum spelen.”
Denhams analyse krijgt ondersteuning van Anja Dalgaard-Nielsen, Deens hoogleraar Europese geschiedenis en politiek aan de Amerikaanse John Hopkins University: “De Denen zouden ongetwijfeld massaal ‘ja’ gestemd hebben als het louter om het economische aspect ging. Denemarken is een klein land met een heel open economie, en de Denen beseffen dat ze hun monetaire beleid wel op dat van de Europese Centrale Bank (ECB) móéten afstemmen. Een grote meerderheid van de Denen aanvaardt de noodzaak om afstand te doen van een zelfstandig monetair beleid. De Deense bevolking voelde echter haarscherp aan dat er meer op het spel stond dan de toetreding tot de euro.”
Dalgaard-Nielsen duikt in de Deense geschiedenis om het een en ander te verklaren. “In de negentiende eeuw stond Denemarken centraal in diverse oorlogen, die uiteindelijk de grenzen van een aanzienlijke politieke macht deden verschrompelen. De Denen pasten zich vrij snel aan en genieten nu van hun status als klein land. Ze bouwden een welvaartsstaat uit met een lage werkloosheid, geen al te grote inkomensverschillen, een sterke democratie en een politiek systeem dat een sterke corruptievrije status heeft ontwikkeld. Omdat ze dat niet wilden zien teloorgaan, stemden ze tegen de euro. Ik vraag me trouwens af hoe de mensen zouden stemmen als Duitsland en Nederland morgen een referendum over de euro en de toekomst van de Europese Unie zouden houden.”
De toekomst van de euro en de EMU steunt dus op Europese eenheid. Niemand kan die stelling beter in de verf zetten dan Wim Vanthoor, hoofd van de Historische Sectie op De Nederlandsche Bank, de centrale bank van onze noorderburen. Vanthoor publiceerde de jongste jaren twee boeken over de monetaire unie: European Monetary Union since 1848 en A Chronological History of the European Monetary Union, verschenen in respectievelijk 1996 en 1999. Beide boeken zijn verplichte lectuur voor wie inzicht wil krijgen in het proces van monetaire eenmaking binnen Europa.
De EMU is lang niet het eerste Europese experiment met een monetaire unie. In 1866 was er al de Latijnse Monetaire Unie (LMU), met Frankrijk, Italië, België en Zwitserland als stichtende lidstaten. Drie jaar later trad ook Griekenland tot de club toe. De LMU ging ter ziele in 1927. Wim Vanthoor: “Het grote verschil tussen de LMU en de EMU is dat er nu een eenheidsmunt bestaat, een nieuwe munt eigen aan de nieuwe constructie én onder de hoede van een nieuwe Europese Centrale Bank. Bij de LMU was daar geen sprake van. De nationale munten bleven gewoon verder bestaan.”
Maar de gelijkenissen zijn opvallend. “Ten eerste: ook binnen de LMU zorgden de landen met een slap beleid, in casu Italië en Griekenland, voortdurend voor problemen. Kapitaalvlucht uit die landen naar lidstaten met een meer orthodox beleid veroorzaakten geregeld opschudding en wrevel. Ten tweede ontbrak het de LMU aan mechanismen die het beleid konden coördineren als er zich schokken voordeden. Dat leidde tot voortdurende herzieningen van het verdrag dat aan de LMU ten grondslag lag. Na verloop van tijd verloor de hele constructie alle geloofwaardigheid.”
Bestaat er een kans dat, naar het voorbeeld van de LMU, de EMU alsnog ontploft? Wim Vanthoor: “Je kan dat nooit uitsluiten, maar ik denk dat the point of no return echt wel achter ons ligt. De hamvraag is vandaag: wat gaan we doen om die monetaire unie beter te doen functioneren? Dat betekent dat je dus onvermijdelijk over politieke eenmaking moet gaan praten.”
Vanthoor wijst erop dat de EMU op deze schaal een uniek experiment is. “Er zijn binnen Europa al verschillende pogingen geweest om tot een politieke unie te komen, maar altijd via oorlogsvoering en wapengeweld. De Romeinen, de Habsburgers, Napoleon en Hitler zijn daar maar enkele voorbeelden van. Dit is de eerste keer dat er een ander spoor naar politieke eenmaking gevolgd wordt: monetaire integratie.”
Vanuit de eurokwestie verwacht Vanthoor de komende jaren zoveel druk, dat de politici de weg van een grotere politieke unie wel zullen moeten inslaan. “Het rapport- Werner stelde al in 1969 heel duidelijk dat politieke unie het ultieme doel is. Twee zaken staan daarbij voor mij voorop. Ten eerste de overschakeling van het unanimiteitsprincipe naar het meerderheidsprincipe in een aantal materies. Ten tweede de overdracht van de budgettaire bevoegdheden naar het Europese niveau. Dat zijn blijkbaar de dingen die de Denen niet willen, maar we kunnen daar niet omheen.”
Karel Van Miert sluit zich daar bijna naadloos bij aan. Hij ziet de toekomst met gemengde gevoelens tegemoet: “Uiteindelijk zou het Deense neen best een averechts effect kunnen hebben. De elf, binnenkort twaalf lidstaten van de EMU zouden nu wel eens in versneld tempo werk kunnen maken van de politieke unie die noodzakelijk is om tot een goed functionerende muntunie te komen. Het gaat dan om de harde kern waar onder meer Jacques Chirac het al enkele keren over had. Ik vrees echter dat er een gebrek aan visie bestaat om die grote stap te zetten. Je kan van politici als Jacques Delors, Helmut Kohl en François Mitterrand zeggen wat je wil, maar die heren hadden tenminste een duidelijke visie én de politieke moed om daar vierkant te gaan achterstaan. Ik zie in het Europa van vandaag niet één politicus van dat kaliber.”
johan van overtveldt
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier