Het toverwoord van de fiscus

Wie in België woont, kan maar op vier soorten inkomsten worden belast. Slechts vier, jawel. En toch kan je ons landje geen belastingparadijs noemen. Dat heeft alles te maken met de benaming die de wetgever voor zijn vierde inkomenscategorie bedacht: ‘diverse inkomsten’. Een nogal rekbaar begrip, zo blijkt.

Wie nagaat wat er in de grondwet te lezen staat over belastingen, kan de indruk krijgen dat België een belastingparadijs is. Artikel 170 van de grondwet bepaalt immers dat “alleen datgene belastbaar is, wat door een wet is voorzien.” De concrete invulling van die grondwetsbepaling vinden we terug in het wetboek van de inkomstenbelastingen: daaruit blijkt dat er in België maar vier inkomstencategorieën zijn: onroerende inkomsten, inkomsten van roerende goederen en kapitalen, beroepsinkomsten en diverse inkomsten.

Met de eerste drie inkomstencategorieën komt nagenoeg iedereen in aanraking. Moeilijker wordt het bij de diverse inkomsten. Die bestaan immers uit een tiental subcategorieën, die allemaal een afzonderlijk belastingtarief ondergaan. Dat varieert van 10% tot 33%, hoewel soms ook het gewone progressieve tarief van toepassing is.

De eerste categorie is de ruimste, en wordt wel eens de categorie van de speculatieve winst genoemd. Ten onrechte, want het gaat om veel meer dan dat. Volgens Artikel 90 van het wetboek van inkomstenbelastingen gaat het om ” winst of baten, hoe ook genaamd, die zelfs occasioneel of toevallig, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, voortkomen uit enige prestatie, verrichting of speculatie of uit diensten bewezen aan derden, daaronder niet begrepen normale verrichtingen van beheer van een privé-vermogen bestaande uit onroerende goederen, portefeuillemeerwaarden en roerende voorwerpen“.

Het gaat dus om alle opbrengsten die het gevolg zijn van om het even welke handeling die de belastingplichtige stelt buiten de uitoefening van een beroepswerkzaamheid. De aard van de verrichting noch het toevallige karakter zijn van doorslaggevend belang.

De opbrengsten van de normale verrichtingen van beheer van privé-vermogen worden logischerwijs wel buiten de belastbare sfeer gehouden. Het moet dan wel gaan om onroerende goederen, portefeuillewaarden en roerende voorwerpen. Onlichamelijke goederen – zoals technische kennis opgedaan bij de beoefening van een hobby – die worden verkocht, kunnen dus nooit genieten van de voorziene vrijstelling. Normale daden van beheer omvatten niet alleen de handelingen die een goede huisvader stelt bij het dagelijks beheer van zijn vermogen, maar ook de handelingen die een zo groot mogelijk rendement van het vermogen beogen. Dat betekent dat bestanddelen van het vermogen kunnen worden gerealiseerd en dat ook wederbeleggingen kunnen worden gedaan (denk maar aan het beleggen van vermogens op de beurs, zie Trends, 4 mei 2000, blz. 53).

Pure speculatieve verrichtingen zijn evenwel van het normale beheer uitgesloten, en zullen ofwel als divers inkomen (tegen 33%) worden belast ofwel als beroepsinkomen (tegen een progressief tarief) – dit laatste, zo stelt de fiscus, indien de verrichtingen voldoende talrijk en onderling verbonden zijn om een gewone en voortgezette bezigheid uit te maken. Wanneer iemand goederen koopt met risico van verlies, maar met de verwachting winst te maken door een stijging van de marktwaarde, is er volgens het Hof van Cassatie sprake van speculatie. Sommige hoven van beroep lijken zich bij het bepalen van het al dan niet bestaan van speculatie te laten leiden door de belangrijkheid van de opbrengst. Maar dat is alleszins geen vaststaande rechtspraak.

Werden bij wijze van voorbeeld ooit, maar niet steeds, volgens de gerechtshoven terecht als divers inkomen (tegen 33%) belast: de vergoeding betaald aan de leden van de griffies van de rechtbanken voor prestaties geleverd bij de voorbereiding van verkiezingen; de vergoeding voor het bouwen van een huis van familieleden; de commissielonen die werknemers van verzekeringsmaatschappijen ontvangen voor het aanbrengen van verzekeringscontracten van hun naaste familieleden; de auteursrechten; de opbrengst van de verkoop van een octrooi door de bestuurder van een vennootschap…

Alsof de ‘speculatiewinst’

nog niet allesomvattend genoeg is, voorziet de wetgever in nog een reeks van belastbare inkomsten en meerwaarden.

Vooreerst worden de regelmatig ontvangen onderhoudsuitkeringen die worden betaald op grond van een burgerrechtelijke verplichting (de ouders moeten bijvoorbeeld hun kinderen onderhouden en vice versa) door een persoon die geen deel uitmaakt van het gezin, ten belope van 80% belast tegen het gewone progressieve tarief.

Daarnaast wordt het inkomen ontvangen uit de onderverhuring of de overdracht van een huurceel van een onroerend goed belast tegen het tarief van 15%, tenzij het om een beroepsmatige verrichting zou gaan. Onderverhuur kan misschien uitzonderlijk lijken, maar wordt in de praktijk wel meer dan eens toegepast. Wanneer een bestuurder van een vennootschap een onroerend goed zou verhuren aan ‘zijn vennootschap’, zullen de overmatige huurgelden worden geherkwalificeerd in beroepsinkomsten. Dit is meer bepaald het geval wanneer de huurgelden groter zijn dan vijf derde van het gerevaloriseerd kadastraal inkomen. Wanneer de bestuurder daarentegen zijn onroerend goed zou verhuren aan een ander natuurlijk persoon, die dit goed niet voor zijn beroep gebruikt, wordt hij in de regel slechts belast op 140% van zijn geïndexeerd kadastraal inkomen, en dit tegen het normale progressieve tarief. Wanneer de huurder-natuurlijke persoon vervolgens het betrokken onroerend goed onderverhuurt aan de vennootschap van de bestuurder, dan wordt de onderverhuurder slechts belast op zijn ‘nettoresultaat’, en dit tegen een tarief van 15%. Dit kan een slok op de borrel schelen. Evenwel niet te vlug opdrinken, die borrel, want indien de fiscus kan aantonen dat het om een onderverhuurstructuur gaat met het enige opzet een zwaardere taxatie als beroepsinkomen te vermijden, kan hij toch belasten alsof er een rechtstreekse verhuur is geweest van de bestuurder aan zijn vennootschap.

Een ander divers inkomen rijden wij bij wijze van spreken allemaal dagelijks voorbij: de vergoeding die een belastingplichtige buiten de uitoefening van een beroepswerkzaamheid ontvangt omdat hij toelaat om reclamedragers op zijn onroerend goed te plaatsen. Tarief: 15% (tenzij overeenkomsten gesloten vóór 1 maart 1990: 25%).

Vervolgens voorziet het wetboek van de inkomstenbelastingen in de belastbaarheid van een aantal meerwaarden.

De meerwaarde die een belastingplichtige realiseert ter gelegenheid van de overdracht van een eigendomsrecht of een ander zakelijk recht met betrekking tot een in België gelegen ongebouwd onroerend goed wordt als een divers inkomen belast, wanneer de vervreemding plaatsvindt onder bezwarende titel (lees: een verkoop tegen betaling van een prijs) binnen een termijn van acht jaar na de verkrijging ervan (ook ten bezwarende titel). De berekening van de reële meerwaarde is geen sinecure, maar nog wel doenbaar. Wordt de meerwaarde gerealiseerd binnen de vijf jaar, dan geldt een tarief van 33%; vindt de vervreemding plaats tussen de vijf en de acht jaar, wordt een tarief van 16,5% toegepast.

Een soortgelijke meerwaardebelasting bestaat er sinds 1 januari 1997 bij de vervreemding van gebouwen, tenzij het gaat om de zogenaamde ‘eigen woning’ (dit is het gebouw waarvoor de woningaftrek kan worden toegestaan voor het hele tijdperk dat begrepen is tussen 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de vervreemding heeft plaatsgevonden en de datum van vervreemding). Er is evenwel enkel voorzien in een termijn van vijf jaar (het startpunt ervan kan evenwel variëren) en de concrete meerwaardeberekening is ook hier geen sinecure, en heeft overigens veel meer weg van hogere wiskunde). Tarief: 16,5%.

Ten slotte voorziet het wetboek in een meerwaardebelasting (tegen een tarief van 16,5%) als een belastingplichtige een meerwaarde realiseert buiten de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid ter gelegenheid van de overdracht ten bezwarende titel (tegen betaling van een prijs dus) van aandelen van een in België gelegen vennootschap, wanneer het gaat om een (gedeelte van een) belangrijke deelneming (25% van de rechten) én wanneer de overdracht gebeurt aan een in het buitenland gevestigde rechtspersoon (vennootschap). Om te vermijden dat de meerwaardebelasting zou worden vermeden door de aandelen onrechtstreeks aan de buitenlandse rechtspersoon over te maken, bepaalt het wetboek dat iedere overdracht die plaatsvindt in de loop van twaalf maanden die voorafgaan aan de verkrijging van de aandelen door de buitenlandse rechtspersoon, een belastbare overdracht is, indien bij de eerste overdracht de taxatievoorwaarden in hoofde van de ontvanger waren vervuld. Of in mensenstaal, als u uw aandelen verkoopt aan een andere Belgische ingezetene, die evenwel de aandelen op zijn beurt binnen de twaalf maanden doorverkoopt aan een buitenlandse rechtspersoon (bijvoorbeeld een Luxemburgse vennootschap), dan is de belasting tóch opeisbaar. Vandaar de gebruikelijke clausule in een verkoopovereenkomst van aandelen dat de koper de aandelen de eerste twaalf maanden niet mag verkopen aan een buitenlandse rechtspersoon.

leo de broeck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content