HET RIJK DER WAARSCHIJNLIJKHEDEN
Een aantal professoren, voornamelijk in de humane wetenschappen, is actief betrokken in de partijpolitiek. Notoire voorbeelden zijn onder meer Mark Eyskens, Hugo Vandenberghe, Johan Vande Lanotte, Paul Degrauwe en Chris Vandebroecke. Ook schrijver dezes steekt af en toe zijn nek uit naar het partijpolitieke gewoel.
De betrokkenheid van professoren in de politiek heeft echter sinds enkele weken een andere wending genomen. Met een frisse zet stelde Johan Vande Lanotte (SP) voor om het VLD-plan ter verlaging van de lasten op de arbeid door vier professoren (“twee van de onzen, twee van de uwen”) te laten evalueren. De VLD pareerde dit verstandig door de bal gedeeltelijk terug te leggen in het andere kamp en de screening te laten uitbreiden naar eventuele SP-voorstellen ter zake en het regeringsbeleid. Professoren geraken nu dus ook betrokken in de politiek – niet alleen als actieve participanten, maar ook als examinatoren van verkiezingsprogramma’s. Binnenkort kunnen deze programma’s worden bedeeld met grote onderscheidingen, voldoeningen of buizen. Dit is een echt novum in de Belgische politiek.
WETSEVALUATIE.
Al eerder heb ik in deze kolommen gepleit voor meer wetenschappelijke input in de politiek, vooral via de zogenaamde wetsevaluatie, waarbij wetsvoorstellen en wetsontwerpen vooraf worden gescreend op het vlak van onder meer handhavingskosten en verborgen perverse effecten. Hetzelfde standpunt kan zonder enige moeite worden uitgebreid naar verkiezingsprogramma’s – die de kiem dragen van toekomstig wetgevend beleid.
Ik zou echter meteen willen waarschuwen voor het koesteren van al te hoge verwachtingen van deze screening. Het is immers niet zo dat de economist met een onfeilbare zekerheid aan predictie kan doen en derhalve met mathematische precisie de kosten en baten van beleidsveranderingen kan voorspellen.
CETERIS PARIBUS.
Twee methodologische beperkingen, die inherent zijn aan de complexiteit van de samenleving, moeten hier voor ogen worden gehouden.
Vooreerst zijn de predicties van de economist onderworpen aan de beroemde ceteris paribus-clausule. Gewapend met haar theorieën onderzoekt de economist wat het effect zou zijn van een verandering van één welbepaalde parameter in de samenleving ( de onafhankelijke variabele) op een andere parameter ( de afhankelijke variabele). Zijn predictie over het effect van de ene parameter op de andere parameter gaat slechts op in de veronderstelling dat andere factoren, die de afhankelijke variabele zouden kunnen beïnvloeden, verondersteld worden constant te blijven. Het is dus perfect mogelijk dat de predictie van de economist niet uitkomt, terwijl hem dit genendeels ten laste kan worden gelegd. De predictie kwam niet uit, niet omdat de theorie van de voorspeller fout zat, maar omdat de ceteris niet paribus zijn gebleven.
Indien de omstandigheden die de voorspeller als constant had verondersteld, zich zeer drastisch en herkenbaar wijzigen, zal dit weinig schade berokkenen aan zijn reputatie. Stel bijvoorbeeld dat een economist een forse daling van de werkloosheid voorspelt bij dalende belastingen en dat er zich na de belastingverlaging meteen een dramatische olieschok voordoet. De publieke opinie zal gemakkelijk aanvaarden dat de profetie niet uitkwam wegens de plotse stijging in de kostenstructuur van de bedrijven waardoor het positief tewerkstellingseffect van de belastingverlaging volledig werd tenietgedaan.
In vele gevallen zijn de veranderingen in het ceteris paribus echter van sluipende aard. In dit geval zal de publieke opinie de niet uitgekomen predictie snel als een deficit van de wetenschap als dusdanig aanrekenen.
NIET EXACT.
Er is nog een tweede, zeer belangrijke beperking van de predictiekracht van de economist. Economie is geen exacte wetenschap in de zin dat het constante relaties tussen kwantifieerbare aggregaten kan formuleren.
Aan een x aantal lastendaling zit geen y aantal stijging tewerkstelling verbonden. De economist kan met zekerheid en onder ceteris paribus een tendens voorspellen. Hij kan echter niet met dezelfde zekerheid voorspellen hoeveel marginale kopers met deze prijsverhoging zullen afhaken. Daartoe zou hij alle nutsfuncties van de kopers moeten kennen en deze informatie is te complex en te variabel van aard. Om hier plausibele schattingen te maken is men aangewezen op de empirische vergelijkingen en zeer onvolmaakte meetinstrumenten zoals bijvoorbeeld enquêtes. Dit betekent bijvoorbeeld dat het tewerkstellingseffect van het VLD-plan om de arbeidslasten met 200 miljard frank te verlagen niet met mathematische precisie kan worden voorspeld. Derhalve kan ook het terugverdieneffect, dat als belangrijk argument voor dit plan wordt gebruikt, niet met zekerheid worden voorspeld. We zijn zeker omtrent de tendens. Omtrent de sterkte-zwakte van de tendens komen we in het rijk der waarschijnlijkheden terecht.
KEUZES.
Vormen deze twee ernstige beperkingen van kosten-batenanalyse een reden om dan maar niets te doen en opnieuw de vrije loop te laten aan “morgen scheert men gratis”-demagogen? Zeker niet. Zij vormen echter wel een reden om zich ervan bewust te zijn dat kosten-batenanalyses een goed, maar beperkt instrument zijn en het onherleidbare politieke keuzemoment niet kunnen vervangen.
De lastenverlaging op de arbeid is in de eerste plaats een politieke opinie, die inhoudt dat de onhoudbaar hoge impact van de staat op het economisch product van de werknemers vermindert. De staat neemt nu veel van minder werknemers en zal tengevolge van dit plan minder nemen van meer werknemers. Het terugverdieneffect is mooi meegenomen, maar is geen ultieme voorwaarde voor de juistheid van deze optie.
POPULAIR.
Wetenschappers, en economisten in het bijzonder, zijn nooit erg populair geweest bij politici. Op het proces van de later terechtgestelde scheikundige Lavoisier riepen de jakobijnen uit: ” La république n’a pas besoin des hommes de science“. De politieke wil was immers voldoende. In de jaren tachtig declameerde Louis Tobback nog zijn haat voor economisten, tot groot ongenoegen trouwens van een aantal sociaal-democratische economisten. De haat mag echter niet omslaan in aanbidding. Daarom kan enig relativisme geen kwaad.
Prof. dr. Boudewijn Bouckaert is voorzitter van de vakgroep Grondslagen van het Recht, faculteit Rechtsgeleerdheid, Universiteit Gent.
Boudewijn Bouckaert
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier