Het Queensway-syndicaat

Over de Chinese contracten in Congo lekken nog maar weinig details uit. Maar een van die details is hoe een ondoorgrondelijk Chinees ‘syndicaat’ vanuit Angola opereert om in Afrika lucratieve handeltjes op te zetten.

Na Saoedi-Arabië is Angola de grootste petroleumleverancier van China en alleen dat maakt Manuel Vicente al tot een belangrijk persoon in Peking. Vicente is de voorzitter en CEO van Sonangol, de Angolese staatsmaatschappij voor olieontginning. Maar hij is ook partner in een syndicaat dat opgericht werd door Kantonese ondernemers met uitstekende connecties, die samen met hun Afrikaanse partners een van China’s belangrijkste handelskanalen hebben ingepalmd. Het syndicaat werkt vanuit kantoren op de Queensway in Hongkong en noemt zichzelf China International Fund of China Sonangol. In de voorbije zeven jaar ondertekende het miljardencontracten voor olie, delfstoffen en diamanten uit Afrika. Het heeft er alle schijn van dat het lot van heel wat Afrikaanse landen voor een aanzienlijk deel afhangt van de handelingen van een weinig bekend, ondoorgrondelijk en onberekenbaar zakensyndicaat.

Dat syndicaat is grotendeels het werk van een man die bekendstaat als Sam Pa. Aangenomen wordt dat hij de hele zaak controleert via Veronica Fung. Die heeft 70 procent in handen van een van de kernbedrijven van het syndicaat, Newbright International. Het tweetal is geregeld op reis in Afrika. Volgens een rapport van het Amerikaanse congres uit 2009 heeft Pa verscheidene Chinese partners. Lo Fong Hung, de dochter van een Chinese generaal en getrouwd met Wang Xiangfei, een bankier met uitstekende connecties, controleert 30 procent van New-bright. Aanvankelijk werd de operationele zijde van de onderneming in handen gegeven van Wu Yang, het hoofd van een geprivatiseerd engineeringbedrijf op het Chinese vasteland. Later namen Afrikaanse partners het over.

Het Queensway-syndicaat werd opgericht om voordeel te halen uit de nieuwe strategie van de Chinese regering, het zogenaamde ‘going out’-beleid, waarmee Peking zijn ondernemers aanmoedigt zich buiten de grenzen te wagen. Eind 2004 reisde Pa naar Angola. Hij kent president José Eduardo dos Santos goed, want hij ontmoette hem als student in Bakoe en later deed hij zaken met zijn guerrillaleger. Pa’s nieuwe partner Bataglia kende de guerrillero’s ook omdat hij ze tijdens de burgeroorlog van voedsel voorzag. Beiden waren vergezeld van een derde trader, Pierre Falcone, een Frans-Algerijn die al geruime tijd nauwe banden had met de Angolese elite en vooral met de president.

Pijplijn naar China

Samen slaagde het drietal erin de Angolese elite ertoe te overhalen hun snel groeiende olie-export naar China te kanaliseren langs een nieuwe joint venture, China Sonangol. Vicente, de baas van het Angolese Sonangol, werd tot voorzitter benoemd. Contracten die in 2005 ondertekend werden, gaven de onderneming het recht om Angolese olie te exporteren en op te treden als tussenpersoon tussen Sonangol en Sinopec, een van de Chinese oliemajors.

China Sonangol stortte zich meteen op de business, zoals blijkt uit gegevens van het Angolese ministerie van Petroleum en aanvragen voor bankleningen met oliezendingen als onderpand. De officiële statistieken zijn onvolledig, maar betrouwbare bronnen zijn toch tot de conclusie gekomen dat bijna al de Chinese olie-import uit Angola – die vorig jaar meer dan 20 miljard dollar waard was – langs China Sonangol liep.

Tegen 2009 was het syndicaat al een heleboel Angolese petroleum aan het versassen en besliste het zijn werkterrein uit te breiden naar andere Afrikaanse landen. Zo liet het zijn oog vallen op Zimbabwe. Sam Pa kwam in contact met Happyton Bonyongwe, het hoofd van de Central Intelligence Organisation (CIO), de beruchte geheime politie van het land die Robert Mugabe zowat aan de macht houdt.

Pa’s twee oorspronkelijke partners, de dames Fong en Lo, werden bestuurders in een nieuwe vennootschap, Sino-Zimbabwe Development Limited, die de rechten verwierf om olie en gas te winnen en goud, platina en chroom te ontginnen. In ruil daarvoor beloofde de onderneming openlijk dat ze spoorwegen en luchthavens zou aanleggen en sociale woningen zou bouwen. Mugabe’s regering waardeerde die beloften op 8 miljard dollar.

Eveneens tegen 2009 omspande het Queensway-syndicaat al de hele wereldbol, van Tanzania tot Ivoorkust, van Rusland en Noord-Korea tot Indonesië, Maleisië en Amerika. Het kocht ook het gebouw van JPMorgan Chase op het nummer 23 van Wall Street in New York.

In ruil voor infrastructuur

China heeft nood aan de grondstoffen die het Queensway-syndicaat kan leveren. Toch roept het gedrag van het syndicaat drie fundamentele vragen op.

De eerste draait rond persoonlijk gewin. De voorwaarden waartegen China Sonangol olie koopt van Angola, werden nooit openbaar gemaakt. Verscheidene goed ingelichte waarnemers zeggen dat het syndicaat de olie van de Angolese staat krijgt voor een lage prijs die in 2005 werd vastgelegd en ze vervolgens doorverkoopt aan China tegen de marktprijs. De prijs die in het contract werd vastgelegd, is vertrouwelijk, maar de Brent Crude stond in 2005 net onder 55 dollar genoteerd en vandaag wordt hij verhandeld boven de 100 dollar. Met andere woorden, de marge zou weleens aanzienlijk kunnen zijn voor het syndicaat. Tot tientallen miljarden dollar.

Volgens de regering beloofde het syndicaat in ruil voor de Angolese olie om infrastructuur uit te bouwen, zoals goedkope huisvesting, openbare waterleidingen, hydro-elektrische centrales en wegen en spoorwegen doorheen het hele land. Het land heeft weliswaar een ontzettende behoefte aan dergelijke zaken, maar hun waarde zal waarschijnlijk maar enkele miljarden dollar bedragen. Het ziet er dan ook naar uit dat het voor het Angolese volk een erg povere deal is.

In 2006 beweerde het hoofd van de Buitenlandse Inlichtingendienst, generaal Fernando Miala, dat 2 miljard dollar Chinees geld dat bedoeld was voor infrastructuurwerken, verdwenen was. Hij voerde aan dat de fondsen door hoge ambtenaren waren overgeboekt naar privérekeningen in Hongkong. Hij noemde daarbij wel geen personen die in dit artikel vermeld worden. De generaal werd prompt ontslagen, berecht en gevangengezet (al zou hij nu wel op het punt kunnen staan om een comeback in de regering te maken).

Manuel Vicente leidt niet alleen de staatsoliemaatschappij en haar belangrijkste klant, maar is ook bestuurder van private mantelbedrijven die in verband gebracht worden met het syndicaat. Die kunnen weliswaar om belastingredenen opgericht zijn, maar een rapport over buitenlandse corruptie, dat vorig jaar werd opgesteld door de Amerikaanse Senaat, bracht intussen aan het licht dat Sonangol in 2003 als zo corrupt beschouwd werd dat Citibank al zijn rekeningen afsloot. In het rapport staat ook dat Vicente persoonlijk 5 procent in handen heeft van Sonangols huisbank, die activa ter waarde van 8,2 miljard dollar aanhoudt. Volgens het IMF en de Wereldbank zijn miljarden dollars uit de rekeningen van Sonangol verdwenen.

Spoorweg naar Katanga

De tweede klacht tegen het Queensway-syndicaat is dat het er niet in geslaagd is de verplichtingen na te komen die het op zich nam bij het binnenhalen van de mijnlicenties. Zimbabwe wacht nog altijd op zelfs maar een fractie van de beloofde infrastructuur. Guinee kreeg nooit de 100 stadsbussen die binnen 45 dagen na een delfstoffenakkoord van 2009 hadden moeten aankomen.

De toestand in Angola is ingewikkelder, maar al even teleurstellend. Chinese aannemers hebben wat huizen en spoorwegen gebouwd en de projecten werden aanvankelijk gefinancierd door het syndicaat. Borden met het opschrift ‘China International Fund’ verschenen op de bouwwerven, maar in de voorbije jaren werd die naam vervangen door die van andere Chinese ondernemingen. Volgens westerse diplomaten en Chinese zakenlui staakte het syndicaat in 2007 acht maanden lang de betaling van de facturen. Al het werk viel stil.

Op het Benguela-spoorwegproject naar de mijnen van Katanga werden 2000 Angolese dagloners afgedankt en bleef enkel een Chinese kok op post. Westerse diplomaten vermoeden dat het syndicaat erop rekende uit de brand geholpen te worden door de Angolese regering, die haar legitimiteit afhankelijk had gemaakt van de uitbouw van de infrastructuur. En inderdaad, het duurde niet lang vooraleer ze staatsbons voor een totale waarde van 3,5 miljard dollar uitgaf om de projecten te financieren. De onderaannemers worden nu rechtstreeks betaald door de Angolese staat.

Zes jaar nadat het syndicaat er neerstreek, moet 90 procent van de inwoners van de hoofdstad Luanda het nog altijd zonder lopend water stellen. Intussen bleef het syndicaat meer dan ooit gedijen.

De derde klacht tegen het Queensway-syndicaat is dat zijn cash bepaalde politieke leiders overeind houdt en daardoor gewelddadige conflicten voedt. In Guinee bijvoorbeeld werd een militaire junta volgens internationale instellingen door het syndicaat gefinancierd om aan de macht te kunnen blijven. Een functionaris van de Wereldbank zei tegen westerse diplomaten dat de junta “het land zou beroven van inkomsten uit de mijnbouw en de internationale donors wandelen zou sturen”. Uiteindelijk viel de junta en staat het delfstoffenakkoord na de verkiezingen van vorig jaar nadrukkelijk op de helling.

De toestand in Zimbabwe is desnoods nog flagranter. Diverse bronnen zijn tot de slotsom gekomend dat geld van Sam Pa Mugabe’s veiligheidsdienst financiert. Pa zou toegang hebben tot de enorme diamantrijkdom die deels door de veiligheidsdiensten wordt gecontroleerd. Die diamanten raakten verscheidene jaren niet op de internationale markt door de embargo’s die wereldwijd door de sector werden uitgevaardigd wegens het geweld dat de Zimbabwaanse mijnwerkers routinematig werd aangedaan.

Belastingparadijzen

Over China Sonangol en China International Fund is weinig met zekerheid bekend. Onze herhaalde vragen aan de ondernemingen en hun vertegenwoordigers bleven onbeantwoord. Toezicht op de zaken van het Queensway-syndicaat is zo goed als onbestaand. Tien jaar geleden verbood Vicente buitenlandse oliemaatschappijen in Angola om zelfs maar routinegegevens te publiceren. Sindsdien heeft Sonangol wel wat informatie gepubliceerd over zijn activiteiten, maar de oliecontracten worden nog altijd beschouwd als staatsgeheim. Inkomsten uit de transacties met het syndicaat verdwijnen in een wazig agentschap dat gecontroleerd wordt door de president, wiens rekeningen zelfs voor de regeringsleden verboden terrein zijn.

Het syndicaat zelf is nog ondoorzichtiger. Wie er uiteindelijk profiteert van de lucratieve overeenkomsten – en voor hoeveel geld – blijkt niet uit de officiële documenten. De bedrijfsstructuur van het syndicaat is vreselijk ingewikkeld. De verschillende ondernemingen zijn niet verticaal geïntegreerd. Er is geen houdstermaatschappij, al duiken altijd weer dezelfde bestuurders op in de notulen van de aangesloten ondernemingen, die vaak eigendom zijn van mantelondernemingen die geregistreerd staan in zwak gereguleerde belastingparadijzen. Voor een buitenstaander valt onmogelijk vast te stellen wie het uiteindelijke vruchtgebruik geniet.

Uiteindelijk komt het erop neer dat het syndicaat de ‘going out’-politiek van China, een van de hoekstenen van de opgang van het land in de voorbije jaren, bezoedelt. Als die politiek goed werkt, worden Afrikaanse rijkdommen geruild tegen bijstand, commerciële financiering en betalingen in openbare infrastructuur. Maar met het syndicaat zijn miljarden dollars die bedoeld waren voor scholen, wegen en ziekenhuizen op privérekeningen terechtgekomen. In plaats van de nood aan infrastructuur in Afrika te lenigen, ziet het ernaar uit dat de Chinese ondernemers en de regerende Afrikaanse elites samenspannen om het ontwikkelingsmodel te gebruiken als een excuus voor plundering.

THE ECONOMIST, BEWERKING ERIK BRUYLAND

Tegen 2009 omspande het Queensway-syndicaat de hele wereldbol.

Miljarden voor scholen en infrastructuur zijn op privérekeningen terechtgekomen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content