HET PROCES VAN DE BELEGGER

Volgende week maandag gaat het proces-L&H van start, door juristen nu al ‘het grootste financiële strafproces’ ooit genoemd. Staan er terecht: de twee oprichters van het failliete spraaktechnologiebedrijf, Jo Lernout en Pol Hauspie, en 19 andere beklaagden. Ook KPMG en Dexia moeten zich verantwoorden. Het kruim van de Belgische strafpleiters zal hen met juridische verve proberen vrij te pleiten van fraude.

Dit proces is echter ook het proces van de vele duizenden beleggers. Die volgzame kudde particuliere investeerders, die vanaf de beursgang in 1995 massaal papier van L&H aankochten, er op lucratieve wijze winst mee maakten, daarna opnieuw in het aandeel stapten, met tal van dollartekens in de ogen hun nonkel, tante, vriend, collega of de bakker om de hoek aanporden om hetzelfde te doen, vaak met geleend geld, op goed geluk, zonder het jaarverslag één blik waardig te keuren.

Als exponent van die goedgelovige beleggersgroep geldt de ‘vzw De Believers’, een platform dat tot op vandaag de elementaire onschuld van L&H staande houdt. Gewezen woordvoerder van deze vzw, Luc Gheysens, treedt op als strafpleiter voor Jo Lernout. Hij was ook de raadsman die in 1991 L&H adviseerde toen het bedrijf vruchteloos op zoek was naar geld bij een aantal Antwerpse investeerders.

Een andere oudgediende die in toga op het proces zal opduiken, is Marc Van Huffelen. In 1991 nam deze Antwerpse advocaat de belangen waar van L&H toen de risicofinanciers – waaronder de Gimv – het schip wilden verlaten. Door zijn optreden kreeg het bedrijf uitstel van betaling. Vandaag neemt hij samen met twee confraters de verdediging op zich van Pol Hauspie.

In de aanstelling van beide advocaten schuilt veel symboliek. Begin jaren 90 was namelijk het moment waarop L&H een cruciale horde nam. In de plaats van de Antwerpse investeerders stapte toen Nico Willaert binnen als aandeelhouder en medeverankeraar in de L&H Holding. En Paribas (nu onderdeel van Dexia) werd bereid gevonden om de uitstap van de durfkapitaalfondsen te financieren, waardoor ze meer dan een tijdelijke bankier werd.

Na 1991 werd Paribas steeds dieper meegezogen in een verraderlijk moeras. De Gimv, die in 1992 een herinstap overwoog, was daartoe slechts bereid als Paribas de bestaande kredieten openhield. De kredietkraan dichtdraaien, betekende dus het doodvonnis voor L&H. Steeds weer dook er een geldig excuus op om meer geld te geven: halverwege 1994 was de kortetermijnschuld van L&H aan Paribas al goed voor meer dan 10 miljoen euro.

Ook KPMG begon na 1991 meer en meer verstrikt te geraken in het L&H-verhaal. In 1992 was er nog een niet mis te verstaan alarmsignaal van bedrijfsrevisor Paul Behets: de balans was volgens hem op los zand gebaseerd, wegens te hoge waarderingen van de technologie en te veel twijfelachtige vorderingen. Als compromis werd de activeringspolitiek van L&H grondig aangepast.

Na 1994 was van die alertheid bijna geen sprake meer. Nochtans was de reden tot argwaan groter dan ooit. Zo werd 30 % van de jaaromzet van L&H in 1995 geboekt dankzij één licentiecontract, en dit (toeval of niet) twee dagen voor het einde van het boekjaar. L&H was toen pas op de beurs. Het volledige cashbedrag bleek niet gestort te zijn. En het deel dat wel was betaald, kwam op indirecte wijze van het FLV Fund, dat eind 1995 op initiatief van Jo en Pol was opgericht.

Dit alles staat zwart op wit in publieke vennootschapsakten. Elke Belg kon hierin achterhalen dat twee derde van de omzet van L&H in het eerste kwartaal van 1996 afkomstig was van fictieve bedrijven, want zij werden pas opgericht na het afsluiten van het kwartaal. Dit blad berichtte hierover op 20 mei 1998. Nadien volgden de verdachte dateringen en andere trucs elkaar in steeds sneller tempo op.

L&H had zelfs personeelsleden van klanten op de eigen payroll staan. KPMG beweert hiervan niets te weten, maar die techniek bestond al sinds 1996. In 1999 gaf L&H zelfs warrants uit voor zijn klanten. Het verslag van de raad van bestuur dat daarvan melding maakt, is vrij raadpleegbaar in het Ieperse handelsregister.

Niet minder dan 372 miljoen dollar of 70 % van de omzet van L&H in de periode 1998, 1999 en eerste helft van 2000 is na onderzoek definitief geschrapt moeten worden. Dit zorgde er mee voor dat het bedrijf in maart 2000, op het toppunt van zijn roem, 10,67 miljard euro (9,57 miljard dollar) waard was. Jo en Pol wogen toen elk zo’n 300 miljoen euro. Zij waren steenrijk op papier.

Ook zovele beleggers waanden zich steenrijk. Het grootste deel van het gerechtelijk onderzoek spitste zich toe op wat er na 1998 met L&H is gebeurd. Er waren echter – als we eerlijk zijn – al veel vroeger signalen op te vangen dat er iets niet pluis was met L&H. In de periode 1995 tot 1997 lag het piepjonge FLV Fund bijvoorbeeld aan de basis van niet minder dan 25 % van de cruciale inkomsten van L&H.

Een negatieve uitspraak in het strafproces zou volgens Jo Lernout nefast zijn voor Vlaanderen en het geloof in ondernemerschap. Dat is niet juist. Een rechtszaak ten gronde is de enige mogelijkheid om terug klaar te zien in een debacle dat zovelen al in een zo vroeg stadium heeft verblind – inclusief die duizenden beleggers, die Jo Lernout, Pol Hauspie en de anderen beschuldigend met de vinger wijzen.

Op www.trends.be kan u uw reactie kwijt op deze en andere intro’s via de blog van de hoofdredacteur.

piet depuydt hoofdredacteur

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content