Het optimisme van Verplaetse
Geloof het of niet, maar Fons Verplaetse, ere-gouverneur van de Nationale Bank van België, ziet goede perspectieven voor de Congolese economie. Ook de politieke partijen die vandaag, 19 september, in de parlementaire onderzoekscommissie Grote Meren naar de plundering van bodemrijkdommen in Congo in gesprek gaan met de grootste privé-investeerder in dat land, de Belgische zakenman George Forrest, kunnen bijdragen aan de positieve ommekeer. Als ze tenminste partijpolitieke spelletjes opzij schuiven – hun mooie woorden indachtig over duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding op de recente VN-top in Johannesburg.
Verplaetse, die de Congolese regering adviseert, ziet in Kinshasa een begroting in evenwicht, een vrij stabiele Congolese frank en verwacht dit jaar een economische groei van 1% en 5% in 2003. De onderzoekscommissie heeft de keuze: het ‘affairisme’ dat Congo ten gronde richtte onder het Mobutu-regime een halt toeroepen of ‘horen, zien en niksen.’ De ondervraging van Forrest laten ontsporen in kortzichtige partijpolitieke of communautaire tegenstellingen – waar sommigen op aansturen om de zaak, die door een diplomatiek rapport aan het rollen werd gebracht, zo vlug mogelijk te begraven – zou ongehoord zijn.
Wat in het Trends-artikel ‘Forrest en de perverse Congolisering’ (blz. 70) vooropstaat, is niet de persoon George Forrest, wel het systeem dat hij vertegenwoordigt, een manier van zakendoen die een duurzaam herstel van Congo zal blijven ondermijnen. Want naarmate het gemiddelde inkomen van de Congolezen jaarlijks met 8% slonk, onderging dat potentieel rijke land een rampzalige normvervaging. Ook in buitenlandse ondernemerskringen is het normbesef flink gaan schuiven. “Uit zelfverdediging” of “omdat het de enige manier was om overeind te blijven,” zal men opwerpen. Dat kan best zijn, maar inmiddels zijn er duidelijk grenzen overschreden. En de bevolking van Congo weet zeer goed door wie en waarom. Als ons land niet geassocieerd wil worden met praktijken die de lokale ontwikkeling afremmen, moet de Belgische regering haar ondernemers op hun plichten wijzen.
Het staatsmijnbedrijf Gécamines is een fiasco. Maar potentieel kan het een topbedrijf worden dat de staatskas spijst. Meer toegevoegde waarde op de lokale verwerking van bodemrijkdommen zou een dynamiek van economische activiteiten op gang kunnen trekken waar ook Belgische bedrijven op kunnen inspelen. Nu wordt plaatselijke raffinagecapaciteit onbenut gelaten en worden ertsen massaal verscheept. Wat in Congo achterblijft, is peanuts: een beetje maakloon voor rudimentaire basisbewerkingen in verouderde fabrieken en wat transportkosten in de mijnen. Veel meer zal het niet zijn.
Vergeleken met moorddadige plunderingen en de miljoenen doden in Oost-Congo is wat in de mijnprovincie Katanga gebeurt relatief onschuldig – de vergelijking is zelfs misplaatst. Niettemin zullen buitenlandse investeerders oude perverterende praktijken over boord moeten gooien als ze de lang verwachte economische ommekeer willen helpen mogelijk te maken. Verplaetse rekent voor dat Congo jaarlijks 400 miljoen dollar aan privé-investeringen nodig heeft. Zolang transparantie en duidelijke regels niet gerespecteerd worden, is dat wishful thinking. Maar misschien willen sommigen het ook liever zo houden?
Erik Bruyland [{ssquf}]
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier