Het nieuwe Europese banenwonder

Alain Mouton

Premier David Cameron kan op 7 mei naar de kiezer stappen met een fraai economisch rapport. Groot-Brittannië kent een grotere groei dan de rest van de Europese Unie, dalende overheidsuitgaven en vooral: een historisch lage werkloosheid.

Het zijn cijfers die economen blijven verbazen. Vorig jaar groeide de Britse economie met 2,6 procent. Een stuk meer dan de eurozone, die zich met 1 procent groei tevreden moest stellen. En het ziet er niet naar uit dat de Britse groeimotor zal sputteren. Voor 2015 is sprake van een economische groei van 2,5 procent. De prognoses hebben het voor de periode 2016-2019 over een jaarlijkse groei van 2,3 procent.

De gezonde toestand van de Britse economie vertaalt zich ook in een arbeidsmarkt in topconditie. 30,7 miljoen Britten hebben een baan. De werkzaamheidsgraad bedraagt 72 procent. Dat is het hoogste cijfer sinds het begin van de metingen in 1971. Van de OESO-landen hebben enkel Canada, Duitsland en Japan een hogere werkzaamheidsgraad: 74 procent.

De Britse werkloosheid was het laatste kwartaal van 2014 gedaald tot 5,7 procent of zo’n 2,12 miljoen mensen, het laagste cijfer sinds 2008. Momenteel ligt de werkloosheidsgraad op 5,6 procent en ze zou volgens voorspellingen verder dalen tot 5,3 procent (zie grafiek Britse werkloosheid blijft dalen). Anderhalf jaar geleden was dat nog 7,8 procent. Een contrast met de eurozone, waar de werkloosheid gemiddeld 10 procent bedraagt.

Zwaar geleden

Het fraaie economische rapport is des te opvallender omdat het land zwaar heeft geleden onder de financiële crisis van 2008, een gevolg van het belang van de Londense City voor de economie. De Britse economie kromp op haar dieptepunt met 7 procent. De werkloosheid steeg van 5 naar 8 procent.

De redding van de financiële sector heeft 70 miljard euro gekost. Het Britse overheidsdeficit steeg in twee jaar tijd (van 2007 tot 2009) van 2 tot 11,4 procent van het bbp. Ook de overheidsschuld ontplofte: 44 procent van het bbp in 2007, 70 procent in 2009 en 91 procent vandaag. De staatsschuld blijft hoog, maar het begrotingstekort is ondertussen teruggebracht tot 6 procent van het bbp.

Hoe komt het dat we zeven jaar na de crisis kunnen spreken van een Brits groei- en jobwonder? Het is het gevolg van een combinatie van maatregelen, al geven economen niet aan alle beleidsingrepen hetzelfde gewicht.

Om te beginnen is er het monetaire beleid van de Bank of England. De rente wordt — net als in de VS en de eurozone — al jaren laag gehouden. De centrale bank kocht de voorbije jaren ook voor 375 miljard pond overheidspapier op. Het Britse pond verloor tussen 2007 en 2009 een kwart van zijn waarde. Export werd daardoor aanzienlijk goedkoper, wat de concurrentiekracht van de ondernemingen heeft versterkt. Toch willen economen het effect van het zwakke Britse pond niet overroepen. Om te beginnen is het aandeel van de prijsgevoelige industrie (10 procent van het bbp) in de Britse export relatief beperkt. De uitvoer moet het vooral van de dienstensectoren hebben en die zijn minder afhankelijk van prijsschommelingen. Ondertussen is de waarde van het pond opnieuw gestegen ten opzichte van de euro. Volgens Janet Henry, hoofdeconoom bij HSBC, hebben “de Britse bedrijven de voorbije jaren vooral gewerkt aan de verbetering van hun winstmarges”. Eigenlijk heeft de devaluatie van het pond vooral de inflatie aangejaagd. Die steeg in september 2011 tot 5 procent. Ondertussen is de inflatie opnieuw gedaald tot 1,5 procent.

Boomende huizenmarkt

De lage rente was ook goed nieuws voor de vastgoedmarkt, die de Britse economie een boost heeft gegeven. De prijzen van de woningen zijn het voorbije jaar met gemiddeld 10 procent gestegen. Dat heeft een effect op het consumptiegedrag van de Britten, die het geld laten rollen. Een gevaar voor een huizenbubbel is er nooit geweest. In 2009 bedroeg de schuld van de gezinnen 163 procent van het beschikbaar inkomen. Halverwege 2013 is dat gedaald tot 136 procent.

Bovendien maakt de demografische boom in de Londense City dat de vraag naar vastgoed hoog zal blijven. Londen blijft het eerste financiële centrum van de wereld met 345.000 werknemers in de sector. Dat is nog altijd meer dan New York (330.000) en Hongkong (230.000). Groot-Londen zag zijn bevolkingsaantal de voorbije kwarteeuw toenemen met 2 miljoen tot 8,6 miljoen inwoners. Dat is evenveel als in steden als Manila, Kanton of Douala (Kameroen).

Besparen op uitgaven

Een andere verklaring voor het economische succesverhaal is het beleid van de aftredende regering van Conservatieven en Liberals onder leiding van David Cameron. Ze koos voor een sanering van de overheidsfinanciën, een hervorming van de arbeidsmarkt en concurrentiebevorderende maatregelen.

Het begrotingsdeficit werd niet afgebouwd door nieuwe belastingen te heffen. Enkel de btw ging omhoog, met 2,5 procent. Daarnaast werd enkel gekozen voor een vermindering van de overheidsuitgaven, goed voor 75 procent van de sanering van de overheidsfinanciën.

De overheidsuitgaven daalden in Groot-Brittannië van 47,7 procent van het bbp in 2009 naar 43 procent vorig jaar. Ter vergelijking: In België bleven ze — exclusief rentelasten — stijgen tot rond 50 procent. In Frankrijk, de tweede economie van Europa, is de situatie nog dramatischer met een toename van de overheidsuitgaven van 53,3 naar 57 procent van het bbp.

In drie jaar werd het Britse ambtenarenapparaat met 500.000 verminderd. Wel kwamen er sinds 2010 1,8 miljoen jobs in de privésector bij. Het gevolg van een verdere flexibilisering van de arbeidsmarkt. Groot-Brittannië heeft een van de minst rigide arbeidsmarkten van de OESO-landen.

In Groot-Brittannië is het gemakkelijker geworden om personeel in economisch moeilijke periodes te ontslaan. Bedrijven beslissen dan ook sneller om iemand aan te nemen. Voorts kiezen meer en meer Britten voor deeltijdse arbeid of voor twee banen. Bovendien neemt vooral het aantal zelfstandigen toe. Groot-Brittannië telt 4,55 miljoen zelfstandigen. Twee derde van de jobgroei situeert zich in die groep.

Zero hour contracts

Momenteel gaat de meeste aandacht naar de ‘zero hour contracts‘. Zo’n contract houdt in dat een werkgever pas op het laatste ogenblik aan de werknemer meedeelt hoeveel uren hij die dag of week moet werken. Het systeem wordt vooral in de horeca gebruikt en is een gemakkelijke manier om iemand in onzekere economische periodes aan te werven.

De contracten bestaan al decennia, maar kenden pas onder deze regering een groot succes. In 2010 werkten 168.000 Britten via het systeem, ondertussen zijn het er 700.000. Ed Milliband, de oppositieleider van Labour, wil het systeem bijsturen: wie met een zero hour contract werkt, moet na twaalf weken het recht hebben een gewone baan in hetzelfde bedrijf te eisen. De Conservatieven willen het systeem behouden en wijzen erop dat het om slechts 2 procent van de totale tewerkstelling gaat en dat driekwart van de gecreëerde jobs sinds 2010 voltijdse banen zijn.

Minder discussie bestaat over de loonmatiging die de Britse bedrijven al een tijd aanhouden. De voorbije jaren stegen de lonen in Groot-Brittannië met gemiddeld 1,6 procent. Doordat de inflatie 1,5 procent hoger lag (door het soepele monetaire beleid), daalden de lonen in reële termen cumulatief met 7,8 procent over de afgelopen jaren. Dat leidde tot minder ontslagen, maar tegelijk daalde de koopkracht van de burger. Economen beschouwen dit als een tijdelijk fenomeen. De krapte op de arbeidsmarkt zal voor een opwaartse loondruk zorgen, is te horen.

Alain Mouton

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content