Het mirakel is slechts schijn
De Chicago-economen Kevin Murphy en Robert Topel halen “het Amerikaanse jobmirakel” onderuit. De reële Amerikaanse werkloosheid situeert zich volgens hen niet rond de 5 %, maar wel in de buurt van de 12 à 13 %. Een ontnuchterende analyse die evenwel maar weinig troost biedt : de reële Belgische werkloosheid bedraagt niet 13 %, maar bijna 25 %. Loonflexibiliteit moet, maar is niet zaligmakend.
Van modellen gaat een grote aantrekkingskracht uit. Het volstaat daarbij te denken aan Claudia Schiffer of Naomi Campbell. Maar ook economische modellen staan voortdurend in de schijnwerpers. Een modegevoelig patroon is daarbij ook de harde economische realiteit niet vreemd. Eergisteren sprak iedereen over het Scandinavische model, gisteren over het Britse, en vandaag staat het Nederlandse model in het brandpunt van de belangstelling.
Voor het Amerikaanse economische model halen velen in Europa hun neus op : te rauw kapitalistisch en te meedogenloos op sociaal vlak. Nochtans zijn we allemaal wel een beetje jaloers op de situatie van nagenoeg volledige tewerkstelling die de Amerikanen nu al enkele jaren presenteren. Kevin Murphy en Robert Topel roepen echter op om voorzichtig om te springen met die conclusie. Beide economen zijn verbonden aan de Graduate School of Business van de universiteit van Chicago. Kevin Murphy ontving eerder dit jaar de prestigieuze John Bates Clark Medal, een prijs die om de twee jaar aan de meestbelovende econoom jonger dan veertig wordt uitgereikt (zie ook Trends, 3 april 1997).
Terugtreden uit de arbeidsmarkt
In een bijdrage aan de American Economic Review maakten Murphy en Topel onlangs het onderscheid tussen gewone werkloosheid en non-employment (dit is de officieel geafficheerde werkloosheid plus het geheel van mensen die niet langer een baan zoeken en daardoor uit de statistieken van het arbeidsaanbod worden afgevoerd). We beschouwen in dit artikel non-employment als totale werkloosheid.
Op basis van uitgebreid statistisch onderzoek van de tewerkstellingssituatie van de mannelijke bevolking tussen 1967 en 1994 komen Murphy en Topel tot de conclusie dat het terugtreden uit de arbeidsmarkt in diezelfde periode gestaag toenam en qua omvang zelfs belangrijker werd dan de geregistreerde officiële werkloosheid sinds het midden van de jaren tachtig (zie grafiek 1 : Werkloosheid in de VS).
Met variaties die hun oorsprong vinden in de conjuncturele evolutie van de Amerikaanse economie neemt sedert het einde van de jaren zeventig de totale werkloosheid in de VS onmiskenbaar én structureel toe. Kevin Murphy : “Onze cijfers tonen duidelijk aan dat een vergelijking in de tijd tussen werkloosheidscijfers een bijzondere heikele onderneming is. Het officiële werkloosheidscijfer was in 1994 even laag als in 1973. De correcte interpretatie van dat gegeven leidt echter tot een verschillende realiteit.”
Vraag en aanbod
Als volbloed Chicago-economen situeren Murphy en Topel hun analyse in een eenvoudig vraag- en aanbodschema. Vele moderne economen wijzen dit instrumentarium als oubollig af ; de Murphy & Topel-analyse bewijst hun ongelijk.
In hun interpretatie ligt de origine van wat er zich op de Amerikaanse arbeidsmarkt voltrok langs de vraagzijde. Onder meer door de technologische ontwikkelingen en de opkomst van snel industrialiserende derdewereldlanden liep de vraag naar ongeschoolde en weinig geschoolde arbeidskrachten terug. Deze verminderde vraag resulteerde in een vrij scherpe daling van het reële loon van deze mensen. Zoals grafiek 3 ( Arm, armer) aangeeft, doken de laagste inkomens in de VS de voorbije 25 jaar met 40 % naar beneden. Wel moet worden opgemerkt dat de werknemers die in 1994 die laagste inkomens trokken op enkele uitzonderingen na niet dezelfde zijn als degenen die in 1970 in die weinig benijdenswaardige positie zaten. Ook mag uit grafiek 3 niet worden afgeleid dat zo goed als niemand in de VS sedert 1970 zijn reëel loon zag toenemen. Vooral in het blok 61-100 (de 40 % hoogste inkomens) konden heel wat werknemers hun reële inkomenspositie aanzienlijk verbeteren. Maar door het gebruik van gemiddelden verdwijnt dit gegeven.
De scherpe reële loondaling
die werd veroorzaakt door het fenomeen van een afgenomen vraag kreeg evenwel een belangrijk aanbodstaartje, vooral aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Grafiek 2 ( Bewegend aanbod) geeft de relatie weer zoals Murphy en Topel ze berekenden tussen enerzijds het uurloon en anderzijds het aantal gewerkte uren. Hieruit blijkt dat er minder uren worden gepresteerd naarmate het loon afneemt, een evolutie die vooral merkbaar is bij de lagere inkomensniveaus. De conclusie ligt voor de hand : de loondaling die zich als gevolg van de verminderde vraag naar laaggeschoolde arbeid doorzette, leidde ertoe dat meer en meer werknemers zich simpelweg uit de arbeidsmarkt terugtrokken (zie grafiek 1).
België kiest voor opvang
De kenmerken van de Europese arbeidsmarkt zijn institutioneel niet vergelijkbaar met die van de Amerikaanse. Dit blijkt overduidelijk uit een analyse van de Belgische gegevens. Ook bij ons is het onmiskenbaar zo dat de officieel verkondigde werkloosheidscijfers een schromelijke onderschatting geven van de reële, economische omvang van de werkloosheidsplaag. Vanaf 1987 tot en met 1993 was de weggemoffelde werkloosheid zelfs groter dan de officiële (zie grafiek 4 : Werkloosheid in België). Vandaag zijn beide soorten nagenoeg gelijk.
De “andere categorieën” werklozen uit grafiek 4 bestaan vooral uit bruggepensioneerden, oudere werklozen, onvrijwillige deeltijds werkenden en door de overheid opnieuw tewerkgestelden. In principe gaat het hier allemaal om werkbekwame personen, die omdat vraag naar arbeid kleiner is dan het aanbod door de overheid worden weggezogen uit de arbeidsmarkt. De weggemoffelde werkloosheid nam vanaf het midden van de jaren zeventig gestaag toe, ongeacht of roomsrood dan wel roomsblauw op regeringsvlak de dienst uitmaakte. De achteruitgang vanaf 1993 is voornamelijk te “danken” aan de zware budgettaire druk die werd veroorzaakt door de Maastricht-normen.
In tegenstelling tot de Verenigde Staten, zette zich in België geen (of in ieder geval een veel kleinere) loondaling door. De terugloop van de vraag naar laaggeschoolde arbeidskrachten werd bij ons opgevangen door een hele batterij maatregelen en speciale statuten die in grafiek 4 worden gevat onder andere categorieën. Bij ons bleef het fenomeen “uittreding uit de arbeidsmarkt” dus relatief beperkt. De overheid fungeerde als alternatief voor aanpassingen via lagere lonen. Dit vangnetbeleid woog evenwel budgettair zwaar door. Daardoor werden belastingverhogingen noodzakelijk, waardoor jobschepping in expansieve sectoren op zijn zachtst gezegd moeilijker werd. Zelfs de sociale efficiëntie van onze aanpak ligt dus allesbehalve voor de hand.
Meer loonflexibiliteit kan werken
Geconfronteerd met deze Belgische gegevens luidt Murphy’s commentaar : “Het is duidelijk dat België, en ook de andere Europese landen, een flink stuk van hun werkloosheid kunnen oplossen door een grotere loonflexibiliteit mogelijk te maken. Dat valt niet te betwisten. Evengoed staat het echter vast dat men daarmee alleen het werkloosheidsprobleem niet kan oplossen. Zoals de Amerikaanse cijfers aangeven, heeft jobcreatie via lagere lonen haar limieten. Op een bepaald ogenblik willen de mensen gewoon niet meer werken voor dergelijke vergoedingen.”
Het aantal bijkomende jobs
dat via lagere loonkosten kan worden gecreëerd, schat Kevin Murphy hoog in voor Europa. “Uit de cijfers blijkt dat er aan de onderkant van de arbeidsmarkt toch een belangrijk verschil bestaat tussen de Verenigde Staten en Europa. Er zijn belangrijke aanwijzingen om te geloven dat de lager geschoolden in Europa een beter niveau halen dan hun lotgenoten in de VS. Dit betekent dat ze relatief gezien een kleinere loondaling nodig hebben om opnieuw voor een job in aanmerking te komen. Ik behoor tot degenen die geloven dat meer loonflexibiliteit in Europa wel eens tot aangenaam verrassende resultaten zou kunnen leiden zonder dramatische scheeftrekkingen in de inkomensverdeling te veroorzaken,” zo besluit Kevin Murphy. Valt zijn visie in dovemansoren op de komende tewerkstellingstop van de Europese Unie in Luxemburg ?
Johan Van Overtveldt
WERKLOOS AMERIKA De reële Amerikaanse werkloosheid is heel wat hoger dan het officiële cijfer van 5 %. Veel werknemers vooral uit de laagste inkomensklassen hebben zich simpelweg uit de arbeidsmarkt teruggetrokken.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier