Het margeprobleem

D idier Reynders (PRL) heeft zijn plan om de belastingen te verlagen, Laurette Onkelinx (PS) haar werkgelegenheidsinitiatieven, Isabelle Durant (Ecolo) haar mobiliteitsdromen en Johan Vande Lanotte (SP) zijn Zilverfonds.

Je kan de ministers van de regering- Verhofstadt I alvast geen gebrek aan initiatief verwijten, al heeft het een en ander wellicht veel met de nakende gemeenteraadsverkiezingen te maken. ‘Electorale positionering’ heet dat in het jargon van de politieke marketing. De vraag rijst echter of het algemeen belang echt wel primeert in die miljardenverslindende projecten.

Wanneer premier Verhofstadt en zijn ministers zich in oktober over hun plannen buigen, zullen ze er rekening mee moeten houden dat de verwachte economische groei voor 2001 een flinke knauw heeft gekregen. Het gecombineerde effect van hoge olieprijzen en monetaire afremming begint immers door te wegen (zie ook blz. 32).

Het moet gezegd, de regering ging met een groeiprognose van 2,5% voor volgend jaar vrij voorzichtig te werk met de macro-economische hypothesen die ze in de begroting van 2001 inbouwt. De snelle veranderingen in de economische omgeving dwingen haar allicht ook tot een herziening van de prioriteiten. De dynamiek die achter de vertraging van de economische groei ligt, geeft aan in welke richting ze dient te zoeken.

Centraal in die dynamiek staat de druk die zich momenteel ontwikkelt op de winstmarges van de ondernemingen. Die druk komt voort uit de stijging van de olieprijzen – die trouwens een hele ketting van prijsreacties doorheen het economische weefsel op gang brengt – en uit de hogere rentevoeten. Het is van belang om in deze context niet zomaar voorbij te gaan aan de resultaten van een conjunctuuronderzoek van het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO), waaruit blijkt dat de ondernemingsrentabiliteit in België achterblijft op wat men normaal in deze fase van de conjunctuurcyclus kan verwachten.

Ondernemingen kunnen niet anders dan proberen de druk op de winstmarges te compenseren. Als ze dat niet doen, brengen ze hun investeringspotentieel en dus hun eigen toekomst in het gedrang. Waar kan men de compensatie voor de hogere olie- en geldprijzen gaan zoeken? Uit een analyse van verlies- en winstrekeningen en kostprijscalculaties blijkt al snel dat er eigenlijk maar één post is waar men die compensaties kan halen: de arbeid.

Binnen dat pakket arbeid zullen de klappen uiteraard niet vallen in de hoek van de geschoolde arbeidskrachten. Zelfs bij een terugval van de economische groei blijft de markt van de geschoolde arbeid meer dan waarschijnlijk nog altijd een aanbiedersmarkt. Ondernemingen zullen onvermijdelijk willen besparen op de minder geschoolde arbeidskrachten, het meest problematische segment van de markt. Loont het om verder te automatiseren? Veel ondernemers zullen die berekeningen meer dan ooit nauwgezet laten uitvoeren. Het gaat hier om een sluipend maar daarom niet minder moordend mechanisme waarbij minder geschoolde arbeiders nog meer uit de boot dreigen te vallen dan nu al het geval is. Het spreekt voor zich dat bij de afwegingen of minder geschoolde arbeiders worden vervangen de kost van arbeid zwaar doorweegt. Het cijfer dat de KBC-studiedienst onlangs lanceerde, namelijk dat er voor 2001-2002 ruimte bestaat voor 4% reële loonstijging, klinkt vandaag dan ook pervers.

Gezien de veranderde economische situatie, zou de regering een verdere vermindering van de arbeidskosten moeten vooropstellen. Laten we er geen doekjes om winden: de regering moet van een verdere verlaging van de werkgeversbijdragen aan de sociale zekerheid een belangrijke prioriteit maken.

Een geheugensteuntje is hier op zijn plaats. De regering- Dehaene lanceerde een zesjarenplan om de werkgeversbijdragen te verminderen. Voor 1999 en de daaropvolgende jaren betekende dat een reductie met 30 miljard frank. Verhofstadt I ging op dat elan door en voerde een bijkomende vermindering van 43 miljard per jaar door. Volgend jaar komt die op kruissnelheid. Vanaf 2001 liggen de werkgeversbijdragen dus 73 miljard frank lager dan ze zonder de ingrepen geweest zouden zijn. De regering zal in 2002 evalueren of bijkomende maatregelen nodig zijn.

Het zou van grote staatsmanskunst getuigen als Verhofstadt die evaluatie niet in 2002 maar in de herfst van dit jaar zou maken. Een vergelijking met onze buurlanden kan daarbij als leidraad dienen: als we het gewogen gemiddelde van onze drie buren als norm nemen, moeten onze werkgeversbijdragen nog altijd met minimaal 60 miljard frank per jaar naar beneden. Geen enkele andere maatregel kan zo’n positief effect op de tewerkstellingskansen van de weinig geschoolden hebben als deze.

Hebben Reynders, Onkelinx, Durant, Vande Lanotte en de anderen de politieke moed, en Verhofstadt het politieke gezag om het algemeen belang te laten primeren op de eigen, nogal partijpolitiek getinte prioriteitenlijst? De aankondigingen van minister van Begroting Johan Vande Lanotte, na de goedkeuring van de begrotingsdoeleinden voor de komende vijf jaar, doen ons twijfelen. Loonlastenverlaging bekt blijkbaar niet als slogan.

johan van overtveldt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content