Het labo van de verleiding
Het is niets nieuws. Mensen willen er goed uitzien. En hebben daar veel voor over. In de loop der eeuwen zijn de ‘schoonheidsmiddeltjes’ aardig veranderd. Zacht, lichtgrijs muizenvel ter vervanging van weggeschoren wenkbrauwen – omstreeks de achttiende eeuw de doodgewoonste zaak – behoort tot de verleden tijd. Maar de geschiedenis van de make-up kent nog meer eigenaardigheden. En die komt u te weten bij een bezoek aan de Antwerpse Koningin Fabiolazaal. Daar loopt tot 6 december een vrijwel unieke tentoonstelling over het labo van de verleiding.
Niet dat de oude Grieken er zo goed in waren. Voor hen (6de en 5de eeuw voor Christus) betekende het aanbrengen van make-up niets anders dan het uitdagen van de goden; het vernederen van de natuur zoals die bedoeld was. Lichamelijke schoonheid, dat bekwam je door sport en lichaamsverzorging; maar niet door kunstmatige zalfjes en poedertjes. Pas in de 5de eeuw NC komt daar verandering in; vanaf dan worden gezichten en busten met het bijzonder ongezonde loodwit ingewreven, en krijgen de wangen van Griekse dames een rouge kleurtje, gemaakt van alkannawortel. Het toilet van de Romeinse matrones zag er in die tijd totaal anders uit. Zij besteedden urenlang aan het opmaakritueel, poetsten hun tanden met hoornpoeder of puimsteen, namen uitvoerig een geurig bad, kregen massage met al even geurige oliën, schraapten hun hele lichaam (of lieten het schrapen) met een schraapijzer, enzovoort. En toen al werd overbodige beharing als onesthetisch aanzien en met een scheermes verwijderd. Na dit alles trok de Romeinse schone naar haar boudoir, alwaar ze zich behielp met een waar arsenaal van werktuigen en middeltjes, bewaard in kistjes, doosjes, kruiken enzovoort. En toen al bestond het pincet, werden wenkbrauwen in de gewenste vorm geëpileerd. Hoe hoger de kringen waarin de dame vertoefde, des te extravaganter werd de opmaak, en vooral het kapsel. Blonde pruiken waren zeer gegeerd. Kleine anekdote: de pruiken werden gemaakt van het haar van Galliërs die door de Romeinse veroveraars verplicht werden hun haar af te snijden. Een andere al even onsmakelijke anekdote: het haar kon ook gebleekt worden; daarvoor gebruikte men geitenmest. Of andere haarontkleurders zoals daar waren: merg van hertenbeenderen, nieskruid en peper gemengd met koppen en uitwerpselen van ratten… Hoeft het gezegd dat de pruiken meer in trek waren dan deze toverformules??
Maar niet alleen Romeinse vrouwen hielden er hun ritueel op na. Van de mannen kan hetzelfde gezegd. Zij het dat die naar een openbaar badhuis trokken, en het aangename aan het nuttige koppelden. Badhuizen waren de plekken bij uitstek om zaken te doen. Terwijl hun huid ingesmeerd werd met hars, pek, vleermuisbloed of gestampte adderruggengraat en zij zich lieten ontharen door schoonheidsspecialisten, werd er met andere woorden lustig gelobbyd.
Dat
de middeleeuwse vrouw een allesbehalve benijdenswaardige positie bekleedde, is algemeen bekend. Het was de Kerk die regeerde; de vrouw zat gekneld in een geheel van voorschriften. Elke moedwillige opfleuring van het uiterlijk werd beschouwd als godslaster. In 1174-1178 schrijft de bisschop van Rennes, Etienne de Fougères zijn Livre des Manières, waarin hij de vrouw de schuld geeft voor alle zonden van de mannen, want ze gebruikt allerlei middelen, ook in haar opmaak, om de man te verleiden. In een Engelse homilie uit de 13de eeuw wordt de vrouw onomwonden omschreven als “de oorzaak van verwarring van de mensen, een onverzadigbaar beest, een permanente angst, een onophoudelijk conflict, een dagelijkse ruïne, een huis van tempeest, een hinder tot devotie” (sic). Met andere woorden: priesters bleken uitermate bezorgd om de trouw van hun kloosterlingen. De kruistochten brachten daarin enige verandering. Omstreeks 1365 liet koning Charles V bij het Louvre een geurtuin aanleggen. De vrouwen droegen geurjuweeltjes, waren gewapend met oorkrabbers, tandenstokers en tongschrapers. Tegen de onwelriekende adem – al eeuwenlang een verschrikking – werd anijs, venkel en kummel gebruikt. De edelvrouwen beschikten over epileercrèmes, lippenpommades en poeder om de tanden te reinigen. Het haar werd gewassen in een mengsel van houtas, water en saffraan om het geelgoud te krijgen. Midden 14de eeuw kreeg de kapper ook zijn verdiende status, zijn beroep wordt vanaf dan als volwaardig aanzien. Maar het gebruik van make-up bleef voorwerp van controverse en een belangrijk element in de strijd tussen goed en kwaad. Boetepredikers in de 14de en 15de eeuw slaagden er soms in om vrouwen ervan te overtuigen hun “zondige” opschikmiddelen collectief te verbranden.
In
de Renaissance (hoogtepunt in de 16de eeuw) beleeft de kerk een diepe crisis. Met de lucratieve overzeese kolonies wordt handel een international business; een rijke burgerij als gevolg. Niet meer God, maar de mens staat centraal. En wil de vrouw er goed uitzien; dan moet ze voldoen aan een aantal regels. Huid, tanden en handen zijn wit, lippen, wangen en nagels rood. Niet dat er geen verzet meer kwam. De Spaanse lijfarts van paus Julius III (1550-1555) doet een poging. Hij stelt “dat de vrouw nooit, tenzij aangestoken door de duivel, haar natuurlijke gratie zou verlaten en zich zou bekladden met allerlei laagjes smeersel, zo dik dat je er gemakkelijk een schil kwark of andere kaaskoek kan van afsnijden”. Elders sloot de kerk de badhuizen – oorden van verderf – ook al omdat ze een erfenis waren van de Islam. Of dat een goed idee was, is zeer twijfelachtig. Vergeet niet dat de hygiëne in die tijd nog lang niet aan de huidige maatstaven beantwoordde. Met andere woorden: de neus werd gesnoten in dezelfde hand als waarmee later gegeten werd. Zakdoeken en vorken deden pas aan het eind van de 16de eeuw hun intrede. Maar parfums, daar had de kerk – Italië – geen bezwaar tegen. En één van de belangrijkste parfumeries was in Firenze gevestigd; met de pausen als patroonheiligen. In Venetië hadden de dames van stand een vereniging gesticht om nieuwe samenstellingen te testen. De schoonheid van Venetiaanse vrouwen was trouwens lange tijd toonaangevend; getuige daarvan de talrijke portretten in de schilderkunst. Maar de cosmetica bleef niet uit. En de witte huid als streefdoel ook niet. Vrouwen gebruikten daarvoor soms zelfs gewone bloem; wat niet altijd handig was, want bij elke onverwachte gezichtstrek moest er bijgeschminkt worden. Michel de Montaigne (1533-1592) beweert dat “vrouwen soms moedwillig hun maag ongesteld maakten om er bleek uit te zien. Ze aten grint en as, talk en kaarsen…” Kortom: het opleggen van hoge maatschappelijke normen is eeuwenoud. Maar of vrouwen vandaag nog bereid zijn om hun tanden in te wrijven met hagedissenbloed of been van inktvis…???
Het
gebruik van moesjes (van het Franse mouche) is dan weer een typisch verschijnsel uit de 17de eeuw, toen make-up al geleidelijk aan maatschappelijk aanvaard en gestimuleerd werd. Moesjes zijn schoonheidsvlekjes zoals Madonna en ook Cindy Crawford er één natuurlijk hebben, in hun geval rechts of links boven de bovenlip. Maar de moesjes uit de 17de eeuw zijn zwarte of scharlaken klevertjes, die vaak op de huid geplakt werden om de littekens van pokken weg te werken. Want inentingen, daar werd pas werk van gemaakt tegen het einde van de 18de eeuw. Het moesje gaat een eigen leven leiden; is een medium, een communicatiekanaal. De stipjes op het gelaat geven uitdrukking van het humeur en de gemoedsgesteldheid. Tussen mond en kin, betekende: ik ben stil vandaag. Vlakbij het oog wilde zeggen dat de draagster hartveroverend was. Had ze het naast de mond geplakt, dan verlangde ze naar een zoen. En nog van dat. De moesjes werden vaak in wonderbaarlijk mooie doosjes bewaard. Net zoals de meeste make-up instrumenten. Op de tentoonstelling staat, opgedeeld in kleine vitrines en in chronologische volgorde, een mooie verzameling flacons, kruikjes, kwasten en kammetjes, wandspiegels, toiletdozen en juwelenkoffers, handschoenschalen, nagelborstels, pincetten, enzovoort.
In
de 18de eeuw (de jaren van Louis XIV, Versailles…) is verkwisting een wijdverspreid gegeven. Ook in de opmaak. Vrouwen en mannen bepoederen en besprenkelen zich grenzenloos; de make-up ontspoort als het ware. Er is geen houden meer aan; het boudoir wordt uitgeroepen tot het belangrijkste vertrek. Het gaat zelfs zo ver dat de vrouw haar boudoir openstelt voor minnaars en vrienden; van zodra ze haar eerste toilet gehad heeft welteverstaan. Maar die seconde toilette was pure show, in négligé opgevoerd. Koketterie, daar draaide alles om. En sociaal divertissement. Met minnaars alom gaf de gevierde dame een exposé over nieuwe poeders of crèmes, knuffelde ze haar schoothondjes, liet ze haar allernieuwste juwelen bewonderen, genoot ze van de zoveelste roddelronde. Meer had ze niet te doen… En toen de Turkse ambassadeur begin 18de eeuw gevraagd werd wat hij van het Frans vrouwelijk schoon vond, had die het even moeilijk. “Ik kan dat niet beoordelen”, zei hij, “ik ben geen expert in de schilderkunst”. En in 1711 verschijnt in The Spectator het volgend bericht: “Een man wil na zijn eerste huwelijksnacht meteen scheiden: zijn zwaar opgemaakte bruid lijkt ‘s morgens amper jong genoeg om zijn moeder te zijn”. De gewoonte om wenkbrauwen weg te scheren en te vervangen door streepjes muizenvel, dateert ook uit deze tijd.
Het
zal tot de 19de eeuw duren vooraleer de make-up wat van haar extravagantie verliest. Niet dat opmaak afgewezen wordt; het ideaal wordt natuurlijke make-up, het onzichtbaar opmaken. Kranten en tijdschriften schrijven middeltjes voor, geven tips en advies. Uit deze tijd stamt ook het ontstaan van de eerste grote merken. Zo werd Guerlain bijvoorbeeld gesticht in 1828. In Japan werd in 1872 door Yushin Fukuhara een farmaceutisch bedrijf Westerse stijl opgericht, het welbekende Shiseido. En de huidige eeuw, die nu stilaan ten einde loopt, wordt gekenmerkt door twee wereldoorlogen, en de daarbijbehorende schaarste en dus ook creativiteit. Vrouwen die geen bruine nylonkousen hadden, schilderden hun benen bruin; Marlène Dietrich gaf het voorbeeld. En natuurlijk is het feminisme ook bepalend geweest voor de evolutie van de make-up. Voorspellen wat de kenmerken van de 21ste eeuw worden? Dat is moeilijk. Maar het staat als een paal boven water dat het uiterlijk dat zich wil meten aan de maatschappelijke en sociale normen en idealen meer en meer bijgesteld zal worden via plastische ingrepen. Even ingrijpend als muizenvelletjes, vleermuispoeder, en andere vreemdsoortige brouwsels??
De tentoonstelling Het Labo van de Verleiding loopt tot 6 december 1998 in de Koningin Fabiolazaal, Jezusstraat 28 (zijstraat Meir) in Antwerpen. Open van dinsdag tot zondag van 10 tot 17 uur, op woensdag tot 21 uur. Toegangsprijs 200 frank. De catalogus kost 1200 frank (incl. 2 tickets) en is zijn prijs meer dan waard. Sterker nog: hij lijkt mij onontbeerlijk.
MARGOT VANDERSTRAETEN
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier