Het kneusje.

De Nederlandse consumentenelektronicagigant Philips kondigde afgelopen dinsdag voor 2002 een verlies van 3,2 miljard euro aan. Dat is 700.000 euro meer dan in 2001. Eén lichtpunt: zonder uitzonderlijke resultaten werd er een winst van 200 miljoen euro geboekt. Naar verluidt deden de Belgische vestigingen het goed. Is dat echt zo? U leest de analyse van Trends-journalist Bruno Leijnse vanaf bladzijde 50. Hij kent de ICT-sector als geen ander en heeft een patent op haarscherpe analyses van ICT-ondernemingen en van de evolutie van die sector.

Dat Philips Hasselt zijn deuren sluit, is bekend en onherroepelijk. Maar wat met de andere vestigingen? Brugge (televisietoestellen) wordt erg bedreigd, Turnhout (verlichting) staat aan de top. Wat is het verschil tussen beide? Turnhout heeft alles in eigen handen. Topman Henk Coppens verklaart: “Het is een continue challenge om redenen te hebben om in Turnhout te produceren. Want er is één heel goede reden om het ergens anders te doen: het is elders goedkoper. Daarom moeten we de vormgever van de industrie zijn. Wij sturen.”

Coppens beslist zelf welke productie hij naar het buitenland “wegbrengt” (delokaliseren neemt hij niet in de mond). Die positie kan hij alleen behouden door een sterke ontwikkelingsafdeling. Philips Brugge daarentegen is geen leider in zijn technologie, het ondergaat. “Alleen door innovatie kunnen de Belgische Philips-vestigingen de werkgelegenheid vasthouden,” concludeert Bruno Leijnse.

De nakende sluiting van Philips Hasselt en talloze andere problemen bij productiebedrijven in ons land werpen de vraag op of industrie nog leefbaar is in België. In de wandelgangen wordt de automobielsector aangeduid als het volgende slachtoffer. En met Volvo, Ford, General Motors en Volkswagen kan op West-Vlaanderen na elke provincie daar zwaar onder te lijden krijgen.

Eind januari stapte Christian Dumolin, topman van dakpannenproducent Koramic, uit die wandelgangen en stelde het in een interview met DeFinancieel-Economische Tijd erg cru: “Kapitaalintensieve sectoren krijg je in België niet meer gefinancierd.” En nog: “Ik maak me grote zorgen over de groeimogelijkheden van bepaalde Vlaamse bedrijven. We zitten in een kleine regio met een kleine thuismarkt en internationaal zijn we niet sterk. We zijn, denk ik, niet altijd goed gewapend.”

De uitlatingen van Dumolin hebben geen grote discussie losgeweekt. In 1994 was dat wel het geval toen Fons Verplaetse, toenmalig gouverneur van de Nationale Bank, in een speech voor het VKW zei dat de tijd van de industrie voorbij was. Het thema werd gespreksstof op talloze debatten. Als Christian Dumolin twee jaar geleden gezegd had dat de hele internethandel een zeepbel was, had hij waarschijnlijk ook aandacht gekregen. Maar nu? Industrie is een lelijk oud kneusje.

Hebben we de industrie dan al opgegeven? Wie de tweede aflevering van onze Gazellen-reeks leest (zie blz. 56), zou het zo denken. Trends-journalisten Alain Mouton en Karel Cambien focussen in dit verhaal op het gebrek aan bedrijfsterreinen in West-Vlaanderen. De overheid doet nauwelijks iets om de nood aan terreinen te lenigen, en dat is vooral voor industriële ondernemingen een slechte zaak.

Industrie blijft nochtans belangrijk. Enerzijds wegens de werkgelegenheidsmotor die ze op zich is, anderzijds wegens het belangrijke toeleveringseffect dat ze genereert. Innoveren en meester blijven over de strategische beslissingen zijn essentieel om die motor van de economie te behouden. Familiaal geleide bedrijven kunnen dat (zie het voorbeeld van de groep Lys van Bernard Devos, blz. 36). Maar ook filialen van in het buitenland verankerde multinationals zijn daartoe in staat, zoals Henk Coppens in Turnhout bewijst. Er is nog hoop voor België.

Guido Muelenaer, Adjunct-hoofdredacteur [{ssquf}]

Innoveren en meester blijven over de strategische beslissingen zijn essentieel in het behoud van industriële activiteit.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content