Het grote ongelijk
Zegebulletins fluiten ons om de oren. Het begrotingstekort en de schuldratio blijven teruglopen. Goed zo, maar dat hebben we te danken aan geluk en kortzichtig beleid. Echt degelijk beheer, dat betekent een tekort van maximaal 1 % van het BBP.
De publieke financiën vormden jarenlang het zorgenkind bij uitstek voor Belgische regeringen. Aan die hachelijke situatie lijkt stilaan een einde te komen : het jaarlijkse nettofinancieringstekort van de overheid daalde tussen 1993 en 1997 gestaag van 7,1 % van het BBP naar 2,4 % terwijl, over dezelfde periode, de staatsschuld terugliep van 135,1 % naar 123,6 %. Gouverneur Fons Verplaetse van de Nationale Bank omschreef dit resultaat als “formidabel”. Bij de bekendmaking van de (voorlopige) cijfers voor ’97 toonde federaal minister van Begroting Herman Van Rompuy zich dan ook een “zeer tevreden man” die ons land “met vlag en wimpel” ziet slagen in het toegangsexamen voor de Economische en Monetaire Unie (EMU).
De krant De Standaard vervoegde onmiddellijk de vreugdedansers en kapittelde diegenen die nog bedenkingen durfden te uiten bij zo’n begrotingsbeleid als “kniesoren”. Toegegeven, de puur cijfermatige verbetering inzake de publieke financiën is onmiskenbaar én aanzienlijk. Maar de euforie van het moment lijkt wel een serene analyse van de reële toestand te verhinderen. Zo’n onderzoek leidt jammer genoeg tot de conclusie dat achter de mooie cijfers een combinatie van uitzonderlijke factoren vooral de rente-evolutie en op termijn noodlottige beleidsbeslissingen schuilgaat. De nadruk in de voorbije jaren op belastingverhogingen en de afbouw van overheidsinvesteringen zal inderdaad nefaste gevolgen hebben.
Federaal beleid verhoogt tekort
De voorlopige cijfers voor 1997 zijn een “mooie” illustratie van de problematiek. Volgens Van Rompuy is “de voortgezette vermindering van het overheidstekort in 1997 uitsluitend te danken aan de inkrimping van de overheidsuitgaven. Zo werden de totale overheidsuitgaven teruggedrongen van 50,1 % van het BBP in 1996 tot 49,3 % nu (…). De interesten liepen terug van 8,5 % naar 8 % en de primaire uitgaven van 41,6 % tot 41,3 %”.
De regering drong de overheidsuitgaven dus met 0,8 % terug, maar een halve procent daarvan kreeg ze cadeau via de internationaal gedetermineerde renteverlaging. De daling van de primaire uitgaven komt voor bijna twee derden voor rekening van de Vlaamse regering die haar begrotingssaldo met 15 miljard frank verbeterde. Reken dan ook nog eens het effect mee van de flinkere conjunctuur gouverneur Verplaetse schat dit op 0,3 procentpunt van het BBP en het begrotingstekort zou lager moeten eindigen dan het huidige tekort. Met andere woorden, het begrotingsbeleid van de federale regering heeft het tekort doen stijgen.
De cijfers die Herman Van Rompuy op 6 januari bekendmaakte, laten niet toe om meer in detail te gaan. Dat kan echter wel voor de periode 1992-’96, de voor deze coalitie relevante periode vermits de eerste roomsrode ploeg, nog onder de leiding van Wilfried Martens, aantrad op 29 september 1991. De eerste regering -Dehaene kwam er op 7 maart 1992.
Grafiek 1 geeft de krachtlijnen weer van het begrotingsbeleid uit die periode. Het aandeel in het BBP van de fiscale en parafiscale druk nam met 3,5 % toe, terwijl ook de meeste lopende uitgaven bleven stijgen met de gezondsheidszorg (+7 %) als koploper.
Aan de uitgavenzijde schroefde deze coalitie de overheidsinvesteringen nog verder terug en kon zij profiteren van een sterke daling van de rentevoeten (zie ook grafiek 2). De Kredietbank berekende onlangs dat er al een vrij aanzienlijke verhoging van de rentevoeten nodig is om die rentelasten terug de hoogte in te jagen. De komende jaren dient immers nog vrij veel schuld met hogere rentes vervangen te worden. Toch lijkt het erg onrealistisch om voor verdere daling van het financieringstekort grote hoop te vestigen op de rentefactor.
Alberto Alesina, hoogleraar aan Harvard University, onderzoekt al jaren de saneringsinspanningen die landen leveren (zie ook kader Hoe het wel moet en hoe niet). Over de evolutie in België wil hij het volgende kwijt : “Ons onderzoek wijst uit dat saneringsinspanningen die steunen op belastingverhogingen en inkrimping van de overheidsinvesteringen gedoemd zijn om te mislukken. Zij brengen immers de economie en de tewerkstelling in een negatieve spiraal. Het is uiteraard geen toeval dat België nu reeds verschillende jaren tot de traagste groeiers onder de industrielanden hoort. Hoe langer men wacht met te snijden in de lopende uitgaven, hoe pijnlijker de operatie zal zijn. Zeker met de EMU in het vooruitzicht, want daardoor wordt een devaluatie om de pijn te verzachten, onmogelijk.”
Après nous…
Dat de sanering minder ver opgeschoten is én minder structureel oogt dan Herman Van Rompuy verkondigt, blijkt ook uit de cijfers die Petercam-econoom Geert Noels recent naar voren bracht. Noels’ uitgangspunt is de meest elementaire budgettaire orthodoxie : de lopende overheidsuitgaven (dit zijn alle uitgaven behalve de investeringen) moeten gedekt worden door de normale belastinginkomsten van de staat ; overheidsinvesteringen kunnen gefinancierd worden met leningen omdat zij het economisch weefsel versterken en ook toekomstige generaties ten goede komen. De overheidsinvesteringen werden de voorbije twintig jaar ruim gehalveerd (zie grafiek 3). Dit is een tijdbom die traag maar zeker tikt onder de globale infrastructuur van het land.
Grafiek 3 toont ook een verschil tussen de lopende uitgaven en de inkomsten van ruim 1,5 % van het BBP. Dit verschil zo snel mogelijk wegwerken met ingrepen in de lopende uitgaven moet een absolute prioriteit zijn. Een globaal tekort van 1 % van het BBP zoals het Internationaal Monetair Fonds (IMF) bepleit dat zou pas degelijk staatsbeheer zijn. Dus zelfs de 1,5 % die gouverneur Verplaetse tegen het jaar 2000 afdoende vindt, volstaat niet. De huidige bewindvoerders hanteren duidelijk een aprés nous le déluge-filosofie. Nu wordt immers schuld gecreëerd die enerzijds lopende consumptie-uitgaven moet financieren en anderzijds door toekomstige generaties moet worden gedragen.
De vergelijking tussen lopende uitgaven en inkomsten leert ook dat België, ondanks de zegebulletins, het zwakkere broertje blijft van de Europese kernlanden. Grafiek 4 geeft aan dat, na uitzuivering voor de overheidsinvesteringen, Nederland een positief overheidssaldo van 1 % haalt en Frankrijk een evenwicht vertoont. Ondanks de loodzware hereningingskosten realiseert Duitsland een deficit dat slechts de helft van het onze bedraagt. Merk op dat Nederland het voorbije decennium elk jaar opnieuw 2,5 tot 3 % van zijn BBP heeft benut voor overheidsinvesteringen.
De fiscale en parafiscale
druk tenslotte. Herman Van Rompuy verkondigt de jongste tijd steeds meer dat die minstens stabiliseert. Dit is pre-electoraal opgeklopt schuim. Zeker voor de gezinnen berust dit nergens op. Luik A van grafiek 5 toont hoe over de periode 1992-’97 het belastingaandeel in de globale loonsom toenam van 77,9 % naar 82,1 %. Luik B geeft aan hoeveel van het brutoloon uiteindelijk in de belastingpot terechtkomt via sociale-zekerheidsbijdragen, directe belastingen en indirecte belastingen. De fiscus graait nu 78,4 % van het brutoloon weg tegenover 73,1 % in 1992 (en 71,7 % in 1991). Wekt het verbazing dat de Belg zich niet goed in zijn vel voelt ?
JOHAN VAN OVERTVELDT
HERMAN VAN ROMPUY Begrotingsgejuich is pre-electoraal opgeklopt schuim.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier