Het Grote Ongelijk van Krugman

Wat zou de wereld saai zijn zonder figuren als Paul Krugman, de winnaar van de Nobelprijs voor Economie in 2008 en sinds 1999 een wereldwijd veel gelezen columnist van The New York Times. Als geen ander slaagt Krugman er steeds weer in stokken in alle hoenderhokken van het economisch-financiële bouwwerk te gooien. Hij doet dat met haast onevenaarbare brio en flair, maar hij slaat de bal geregeld behoorlijk tot compleet mis.

Krugman lanceerde in 2002 het idee om de gevolgen van de uit elkaar spattende dotcom-zeepbel op te vangen met een nieuwe zeepbel. De vastgoedbranche leek hem een goed idee. Krugman bedoelde die suggestie niet als grap. Hij werd op zijn wenken bediend door de Amerikaanse monetaire en regelgevende bewindslieden. Die huizenbubbel kwam er. Hij nam nooit eerder geziene vormen aan. En met de gevolgen ervan worstelen de Amerikanen en de rest van de wereld nog altijd. De oproep om tot een vastgoedzeepbel over te gaan, was zeker geen moment de gloire van Krugman.

De vraag klinkt of hij dat gloriemoment wél kan beleven met zijn visie op de aanhoudende economische malaise en op het beleid om daaraan te verhelpen. Krugman gaat nu al geruime tijd voorop in de strijd voor veel expansiever overheidsbeleid. Bondig samengevat komt zijn beleidsvisie neer op twee punten. Ten eerste: de politiek moet wereldwijd stoppen met het aanhalen van de budgettaire broekriem. Ten tweede: de monetaire autoriteiten moeten de geldkraan nog veel verder opendraaien via extreem lage rentevoeten en via allerhande interventies op de kapitaalmarkten. Dat laatste is samen te vatten onder de noemer van het beleid van kwantitatieve versoepeling, ‘QE’ in het Engels.

De stellingen van Krugman vinden gehoor bij een beperkt, maar vocaal sterk deel van het economenvolk. Hier te lande leunt Paul De Grauwe het dichtst aan bij de Krugman-doctrine. Lichten de politieke en de monetaire autoriteiten niet de opties van deze Krugman-doctrine, dan gaat het met de economie en de werkgelegenheid van kwaad naar erger. Zorgen over bijvoorbeeld de schuldevolutie en de gevolgen van de enorm aanzwellende liquiditeiten in het systeem vegen Krugman en zijn volgelingen van tafel. Dat komt wel in orde als het economisch herstel weer up and running is.

Krugman kreeg voor zijn visie al stevig lik op stuk van onder meer gereputeerde economen als Raghuram Rajan, de vroegere hoofdeconoom van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en sinds kort de gouverneur van de centrale bank van India; Daniel Gros, de directeur van het Centre for European Policy Studies en van Gert Peersman, hoogleraar economie aan de Universiteit Gent. Toch blijft voor velen de discussie tussen het Krugman-kamp en de tegenstanders een kwestie van believers en non-believers. Dat is een foute situering. Steeds meer cijfer- en studiewerk geeft Krugman & co de wind van voren.

Onlangs was er de studie van Vasco Cúrdia en Andrea Ferrero, economen aan de Fed San Francisco en de Fed New York. De vraag uit de titel van hun paper, ‘How Stimulatory Are Large-Scale Asset Purchases?’ beantwoorden ze met: “in het beste geval beperkt”. Aangezien met een rentestand die in essentie al op nul zit de aankoop van obligaties en ander waardepapier (QE-beleid) de enige overblijvende optie is om de economie monetair te stimuleren, kan op basis van deze Fed-studie het monetaire gedeelte van het Krugman-pleidooi de vuilnisbak in. Het is overigens zeer opmerkelijk dat deze erg kritische conclusie over het stimulerend vermogen van het QE-beleid aan de orde komt in een studie van de Amerikaanse centrale bank zelf.

Over het budgettaire luik vormen de volgende cijfers een onaangename realiteit voor het Krugman-verhaal. In de periode tussen begin 2010 en het eerste kwartaal van 2013, dertien kwartalen dus, leverde de overheid slechts in drie van die kwartalen een positieve bijdrage aan de groei van het bruto binnenlands product (bbp) in de VS. In de overige tien kwartalen had de vermindering van de overheidsuitgaven een negatieve impact op de economische groei. De overheidsuitgaven liepen tussen 2010 en 2013 in de VS terug van 42,7 tot 39,1 procent van het bbp, een vermindering met 3,6 procentpunt bbp. In de eurozone liepen de overheidsuitgaven terug van 51 tot 49,7 procent. In procentpunt bbp bedroeg de terugval van de overheidsuitgaven in de VS het drievoudige van de terugloop in de eurozone. Toch groeide de Amerikaanse economie cumulatief met 8,6 procent tussen 2010 en 2013, terwijl de eurozone niet meer dan 2,3 procent haalde. Had het nog beter gekund in de VS met nog meer monetaire en budgettaire stimuli? Op Krugman zelf na is er nauwelijks iemand in de VS die dàt gelooft.

Bewijst dit alles onherroepelijk het Grote Ongelijk van Paul Krugman? Neen. Biedt het forse argumenten in die richting? Ja.

JOHAN VAN OVERTVELDT, Hoofdredacteur

Steeds meer cijfer- en studiewerk geeft Krugman & co de wind van voren.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content