Het gemaskerd bal van de oliemarkt

Luc Huysmans senior writer bij Trends

Vraag en aanbod. Meer dan een economische basiswet is er niet nodig om de oliemarkt van Rotterdam te beschrijven. Geen regulerende instanties, alleen winst en verlies. Maar het blijft een spel voor nagelbijters: achter de schermen van de beurs houden speculanten de touwtjes in handen.

Wie na een tankbeurt bijna misselijk wordt van de prijs op de teller, gaat al snel op zoek naar de schuldige achter de hoge brandstofprijzen. ‘De olieproducerende landen!’ schreeuwt de ene. ‘De overheid met haar taksen,’ zeggen anderen. Maar misschien moeten we onze pijlen op een ander slachtoffer richten. De grondstoffenfondsen van grote financiële groepen zijn op z’n minst mee verantwoordelijk voor de hoge prijzen.

Ze werken als een katalysator: als de prijs zoals twee jaar geleden daalt, dan verkopen ze hun waardepapieren op de oliebeurzen van Londen en New York en duwen de prijs nog verder de dieperik in. Omgekeerd jagen ze hem verder omhoog wanneer er een prijsstijging is.

“De markt is al lang niet meer in handen van de oliebedrijven zelf,” zegt een broker. “Elke prijsschommeling is voor de fondsbeheerders een mogelijkheid om winst te maken.” Vraag en aanbod spelen nog, maar dan alleen voor de meest dringende kwesties: een raffinaderij die de productie niet meer kan stockeren, een bedrijf dat zonder olie stil dreigt te vallen. Speculatie is de norm.

Wanneer deInternational Petroleum Exchange ( IPE) in Londen om kwart over tien de deuren opent, schiet het adrenalinepeil in de zowat 60, 70 bedrijven die rechtstreeks op de ARA-markt ( Amsterdam-Rotterdam-Antwerpen) actief zijn, de hoogte in. De beheerders van de Angelsaksische fondsen verhandelen massaal papier en sturen de prijzen. Vaagheid is daarbij een troef. Een trader betitelt hen als de ‘vreemde krachten’, omdat ze uitsluitend via brokers en andere tussenpersonen werken. Zelfs voor de Londense beursdirectie is het niet altijd duidelijk welk fonds koopt of verkoopt. Hun orders baseren ze op computermodellen. Bij een koersstijging geeft de computer het sein om te kopen, bij een daling om te verkopen. Een kind kan de was doen.

Het dagelijkse gokwerk van Belgomine

Aan de oever van de Schelde is de dagelijkse realiteit van de ARA-markt een heel stuk tastbaarder. In een klein kantoor in de schaduw van de Scheldebrug in Temse maakt trader Erik Van Belle van Belgomine ‘s ochtends zijn huiswerk: nagaan wat er ‘s nachts is gebeurd op de beurs van New York, telefoneren met een paar brokers, de prijsquoteringen in het gespecialiseerde tijdschrift Platt’s uitpluizen. Op de check-up vergadering met algemeen directeur Geert Blommaert licht hij zijn posities toe.

Belgomine is in Temse vooral bekend wegens de zandbergen die op de Wilfordkaai liggen, maar de olieactiviteiten maken intussen 70% van de omzet uit. Het bedrijf neemt elke maand 80.000 ton olie af van de majors ( Exxon Mobil, BP, TotalFinaElf). Daarmee bevoorraadt het de eigen organisatie, waaronder 35 Avia-tankstations).

De rest wordt verkocht aan kleine zelfstandigen die hun trucks aan de opslagtanks vullen en het goedje aan particulieren en bedrijven doorverkopen. Het is een uitstervend beroep. De hoge olieprijzen hollen de marges uit, brengen velen in financiële moeilijkheden, en opvolgers zijn er nauwelijks te vinden.

De distributieactiviteiten maken van Belgomine een middelgrote speler op de Belgische oliemarkt. Maar de handel in ‘oliepapier’ is intussen veel belangrijker geworden. Belgomine verhandelt elke maand 200.000 tot 250.000 ton op de internationale markt. Een kleine 10% daarvan is pure speculatie: een lading olie kopen om ze later met winst te verkopen. Met het gros speelt trader Erik Van Belle op premie. Afhankelijk van de kwaliteit van het product en de verwachting dat de prijs ervan zal dalen of stijgen, wordt er voor fysieke leveringen tussen 5 dollar afgetrokken of 30 dollar bijgeteld bij de beursprijs. De aankoop van de olie zelf wordt ingedekt door een verkooporder op de beurs. Het verschil in de premie bepaalt winst of verlies.

“De hoge olieprijs vermindert alleen onze brutomarge: om dezelfde hoeveelheid olie te kunnen kopen, moeten we een hogere bankgarantie neertellen, wat ons minder ruimte laat om olie in te slaan.”

Spelletjes op het bal masqué

Hoewel de beursdirectie het graag laat geloven, is de Londense International Petroleum Exchange (IPE) níét het centrale knooppunt waar alle oliehandel samenkomt. Dagelijks wordt er voor ruim een miljard dollar aan waardepapieren verhandeld, maar de beurs fungeert voor de meeste marktpartijen vooral als een referentiepunt voor de prijszetting en als een verzekeringsmechanisme. Via hedging verzekeren ze hun orders tegen de evolutie van de kostprijs. Fysieke orders plaatsen gebeurt telefonisch, man tegen man, soms met een broker als tussenpersoon.

Brokers zijn de portiers van de oliemarkt. Ze hebben een agenda met 2000 namen, kennen Jan en Alleman, en bellen die contacten op nog voor Londen opent. Omgekeerd belt iedereen hen op om een goed overzicht van de markt te krijgen. Ze kopen of verkopen zelf geen olie, maar brengen de verschillende marktpartijen bij elkaar. “Dat is vooral handig als je je kaarten verborgen wil houden,” lacht ARA-trading manager Bernard Claeys (41) van TotalFinaElf. “Zeker wanneer we een product kopen dat we normaal gezien verkopen, of omgekeerd.”

In België is er maar een handjevol petroleumbrokers, met op kop het Antwerpse Verbrugge, en Courtoil rond de Brusselse zakenman Jean Rossignon. Angstvallig volgen ze de recente ontwikkelingen in het Midden-Oosten. De hoge olieprijzen maken dat de activiteiten niet gesmeerd lopen: er worden veel minder deals gemaakt. “Het enige voordeel is dat de telefoontarieven even hard dalen als de vraag en het aanbod,” klinkt het schamper.

De brokers zorgen ervoor dat het gros van de fysieke orders nog altijd buiten de IPE-beurs om gebeurt. Wie toch via de beurs een lot olie (100 ton) koopt of verkoopt, en zijn order ‘fysiek laat worden’, moet die laten leveren door een van de raffinaderijen of opslagbedrijven in Antwerpen, Gent, Vlissingen, Rotterdam of Amsterdam (zie ook kader: Op volle toeren).

Trader tegen wil en dank

De transporteurs zijn zowat de enigen die echt profiteren van de hogere olieprijzen. Zaakvoerder Philippe Ringoot van de gelijknamige binnenvaartrederij ontkent niet dat de zaken in september goed draaiden. Vooral op de Rijn, naar de Duitse en Zwitserse markt, werd er goed betaald. De binnenschepen zijn een van de fenomenen die de oliemarkt in het ARA-gebied uniek maken: nergens ter wereld worden zoveel olieproducten per binnenschip vervoerd.

Als transporteur zit je tussen hamer en aambeeld, vindt Tony Vertommen van rederij Verbeke. Het bedrijf legt zich sinds een aantal jaren toe op bunkering: het leveren van (olie-)voorraden aan schepen. En dus werd het bedrijf in de eerste plaats een handelaar, met een rederij die de eigen producten transporteert.

“We worden door de markt gedwongen te traden,” zegt Vertommen. Verbeke koopt soms producten in Rotterdam, omdat ze in Antwerpen niet meer verkrijgbaar zijn. Wordt de productie opnieuw op gang getrokken, dan wordt dat lot opnieuw verkocht. De hoge olieprijzen maken dat de klanten hun kredietlijnen uitrekken. “Het voordeel is dan weer dat onze omzet spectaculair stijgt: voor hetzelfde volume bunkers krijgen we nu soms 60% meer.”

Dansen op een slappe koord

TotalFinaElf, de Franse oliereus met het Belgische tintje, maakt net als de andere majors voortdurend een evenwichtsoefening tussen de belangen van de raffinage en die van het distributienetwerk. Hoge prijzen voor ruwe olie verkleinen de marges, tenminste wanneer de vraag naar afgewerkte producten die prijsstijgingen niet volgt. Stijgt die vraag wel, dan moeten de eigen distributeurs producten verkopen tegen een lagere prijs dan wat de volgende bevoorrading gaat kosten.

Wanneer IPE opent, heeft de trader Bernard Claeys (TotalFinaElf) er al een meeting opzitten met vertegenwoordigers van alle belanghebbende departementen: raffinage, transport, chemie, marketing, de traders zelf. Claeys houdt zich in hoofdzaak bezig met risk management (indekken dus), en het verkopen van het surplus van wat de eigen raffinaderijen produceren. Ook ruilt hij orders met andere marktpartijen, om het transport zoveel mogelijk te beperken.

Op jaarbasis verhandelt Claeys zowat 10 miljoen ton om de eigen organisatie te optimaliseren. Het blijkt soms interessanter om sommige producten aan te kopen in plaats van ze zelf te maken. “Het is een kwestie van te bepalen waar we toegevoegde waarde gaan creëren.” Toch schuwt TotalFinaElf niet alle risico’s. De majors durven ook al eens op premie te spelen, iets wat voor Belgomine dagdagelijkse kost is. De tegenpartij is in vele gevallen een trader. Claeys: “Traders halen voordeel uit de lacunes van het systeem: ze nemen de ruimte die wij niet voldoende bezetten. Maar we hebben hen nodig om onze risico’s af te dekken.”

De olieprijs in 2012

Vertommen, Claeys en Van Belle doen aan trading, maar het zijn geen ‘pure’ traders. Brusselaar Marc Ducobu van Société Génerale de l’Energie is dat wel. Met Morgan Stanley en Goldman Sachs is de Franse bank een van de weinige financiële instellingen die ook een fysieke poot hebben uitgebouwd, zij het vooral als extra service voor hun belangrijkste klanten. Met kantoren in New York, Sydney, Singapore en Parijs is het bedrijf in staat om aan arbitrage te doen: wanneer de oliekoers in New York of Singapore het transport rechtvaardigt, dan worden er onmiddellijk tankers naar het continent gezonden. Op maandbasis verhandelt de trader zonder moeite enkele tientallen miljoenen ton petroleumderivaten.

Ducobu heeft een team marketeers achter zich dat de markt van de eindgebruikers bespeelt: rederijen, vliegtuigmaatschappijen, energieproducenten. Op basis van brokersrapporten geeft hij ze richtprijzen op waartegen ze korte- en langetermijncontracten kunnen afsluiten met die klanten. “Als het nodig is, ramen we de olieprijs in 2012.” Hoe duur de olie dan wordt, wil Ducobu niet zeggen. Er bestaan ingewikkelde berekeningen voor, maar uiteindelijk blijft het koffiedik kijken, geeft hij toe.

“De hoge prijzen zijn niet goed voor het imago van de sector, maar het is een bewijs te meer dat het een vrije markt is,” relativeert Claeys. Bekijk het positief, adviseert hij. Als de vraag naar olie zodanig stijgt dat het aanbod niet kan volgen, dan wil dat zeggen dat de economie het goed stelt.

Het is een luxe dat we ons die vraag kunnen stellen. Denk daar maar eens aan als u ruim tweeduizend frank neertelt voor een volle tank.

LUC HUYSMANS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content