Het einde van Loeff Claeys Verbeke

Hans Brockmans
Hans Brockmans redacteur bij Trends

Het Belgische advocatenkantoor Loeff Claeys Verbeke gaat op in het Britse Allen & Overy en wil zo meespelen op wereldschaal. Gewezen partners vrezen dat Verbeke en Co. loopjongens van de Britten worden. Kortzichtig, vindt Louis Verbeke. “Ik word ziek van de Belgische middelmaat.”

Londen (Groot-Brittannië), Frankfurt (Duitsland).

L oeff Claeys Verbeke (LCV), het grootste advocatenkantoor van België qua aantal medewerkers, is niet meer. Louis Verbeke en een team van ruim twintig vennoten en 130 advocaten gaan voortaan onder de naam Allen & Overy Belgium verder. Op dag één van het nieuwe millennium wordt het omgevormd tot de Belgische poot van het Britse kantoor Allen & Overy (A&O), goed voor een batterij van 1700 advocaten.

Thierry Claeys, de ‘C’ van LCV, vertrekt naar eigen zeggen ‘in alle vriendschap’ met vijf partners en richt Claeys & Engels op. Het kantoor wordt een veertigkoppig Europees nichekantoor voor sociaal recht.

Louis Verbeke benadrukt dat LCV door de operatie – technisch is het geen fusie, maar een overstap van de vennoten naar A&O – deel uitmaakt van een law firm die uitgaat van het principe dat ze voor advies aan ondernemingen op alle markten aanwezig moet zijn. Die ondernemingen eisen een geïntegreerde aanpak, dus één advies voor alle rechtstakken op alle locaties. Verbeke: “Ons kantoor neemt daarmee een betere strategische positie in. Hier heb ik twintig jaar voor gewerkt.”

LCV is daarmee een van de eerste grote Belgische kantoren die resoluut voor een integratie opteren, in plaats van een lossere samenwerking. De belangrijkste concurrent De Bandt, Linklaters & Alliance heeft een operationeel partnership met het Britse Linklaters & Alliance en zal meer dan waarschijnlijk dezelfde oefening maken. Stibbe Simont Monahan Duhot bereidt volop een internationale strategie voor, terwijl Coppens, Van Ommeslaghe & Faurès een alliantie met het Amerikaanse Coudert Brothers vormt.

Allen & Overy zelf komt eigenlijk vrij laat op gang met de internationalisering, en dat in tegenstelling tot de belangrijkste Britse concurrenten ( Clifford Chance, Linklaters, Freshfields Bruckhaus Deringer). Een jaar geleden nog wilde het in Europese steden alleen met enkele topadvocaten werken, en dat vooral voor Britse cliënten. Met de integratie, dit jaar, van de helft van de partners van het Duitse Schilling, Zutt & Anschütz en 164 advocaten van het Nederlandse Loeff Claeys Verbeke, kiest A&O radicaal voor de strategie van een global firm, die wereldwijd actief is voor plaatselijke ondernemingen.

“In vijf jaar zullen we groeien, hebben we meer kantoren en zijn wij degenen met een volledig geïntegreerd kantoor in Europa,” verduidelijkt Stephen Denyer, managing partner voor Europa, vanuit Frankfurt. En deze europeanisering is better late than never, zoals een reportage over A&O in het oktobernummer van Legal Business titelde.

Wijziging aan de top

Verbeke geeft de fakkel van de strategische leiding door aan managing partner Wim Dejonghe. Hij blijft wel actief als voorzitter van de Vlerick Leuven Gent Management School. Voorts is hij bestuurder van de Nationale Investeringsmaatschappij, Mercator & Noordstar, Sioen, Ter Beke, Lessius, Rec-Hold ( Recticel) en Egemin. “Ik wil weer meer contact met mijn cliënten hebben, in plaats van het merendeel van mijn tijd met andere advocaten te moeten doorbrengen,” verklaart Verbeke. “Bij hen klopt mijn hart. Ik ben met mijn 53 een oude vent aan het worden. Het is aan de jongere vennoten om ‘s nachts wakker te liggen over het management van het kantoor.”

En wakker gelegen heeft Verbeke. De fusie verliep niet zonder schokken. Op één jaar tijd sloeg een derde van de LCV-partners de deur achter zich dicht. Wim Dejonghe geeft grif toe dat Loeff door een moeilijke periode ging. “Het vertrek van een aantal confraters was een verzwakking,” erkent hij. “De opbrengst is de volledige integratie op een internationaal niveau. Mét behoud van onze marktpositie.”

De wrijvingen begonnen nadat de confraters van Nederland in 1999 wegtrokken uit het (toen nog) Beneluxkantoor LCV. Ze kwamen ten dele terecht bij Allen & Overy. Na die operatie onderhandelde de top van LCV-België over de integratie in A&O. De eerste gesprekken liepen vast.

Op het moment van die gesprekken telde Loeff Claeys Verbeke nog ongeveer 35 vennoten die in de winst van het kantoor deelden. Ze verdienden toen gemiddeld 9 miljoen frank per jaar. Ter vergelijking: bij Allen werken zes keer meer partners, die gemiddeld vijf keer meer verdienen (drie keer meer als ook de gesalarieerde ‘junior partners’ worden meegerekend). Dat verschil is de hoofdreden waarom die eerste poging tot integratie van het Belgische LCV in Allen & Overy mislukte.

Axel Haelterman, gewezen LCV-partner, hierover: “Een Britse topadvocaat die zich in de City te pletter werkt, en daar een vol Londens winstaandeel voor opstrijkt, wil zijn aandeel niet verwaterd zien door Belgische partners die naar zijn normen nauwelijks internationale zaken aanbrengen.”

Topfiscalist Haelterman maakte zelf een halfjaar geleden de overstap naar het Britse Freshfields, waar een partner tussen de 25 en de 50 miljoen frank per jaar verdient. “Axel koos voor het snelle geld en had niet het geduld om op de fusie-operatie te wachten,” aldus Louis Verbeke. “Hij liet iedereen aan zijn lot over.”

Saneren voor de fusie

Wim Dejonghe bevestigt dat ook hij na de mislukte fusie voorstellen kreeg om met enkele topadvocaten van LCV een nieuw kantoor op te starten, met erelonen op het niveau van de Britten. Dejonghe: “Wij wilden echter als full service-kantoor onze marktpositie in België behouden. Ik wil geen loopjongen zijn van Britse lawyers.”

Dat was alleen mogelijk als LCV een grondige sanering zou doorvoeren, om ter voorbereiding van de fusie het verschil in gemiddelde fees met A&O te verantwoorden. Deze operatie is vergelijkbaar met een herstructurering die élk Belgisch bedrijf moet doorvoeren, om met vergelijkbare winstmarges internationaal actief te kunnen zijn. De sanering is gelukt: op één jaar is de winst per LCV-partner bijna verdubbeld (zie kader: Goede raad is duur).

Dat gebeurde niet alleen door meer winst te creëren, maar vooral door de kleine verdieners discreet de deur te wijzen. “De mensen die niet meekonden, moesten vertrekken,” geeft Louis Verbeke toe. “Dat doet pijn, maar er gebeuren geen wonderen in deze wereld.”

Headhunters op de juridische markt beleefden drukke dagen. Haelterman: “Soms ging, na de aankondiging van een nieuw vertrek, een zucht van verlichting door de gangen van het klooster ( nvdr – zoals de hoofdzetel op de Tervurenlaan wordt genoemd). Oef, one less.”

Diaspora van partners

Zelfs heel wat advocaten die wél mee mochten overstappen naar Allen & Overy, verkozen hun eigen weg te gaan. Er vond een ware diaspora van LCV-partners plaats. Philippe Ghekiere was eind 1998 al vertrokken naar het hightechbedrijf Capco, actief in financiële software en diensten. “Het vertrek van Ghekiere kwam hard aan,” weet Haelterman. “Hij was dé man van de corporate finance en de beursnoteringen ( nvdr – volgens Wim Dejonghe ‘een ietwat overdreven typering’). En net hij verlaat het kantoor aan de vooravond van de integratie in een Britse law firm die zich in zijn vakgebied specialiseert. Zijn vertrek kwam over als een blijk van wantrouwen tegenover de strategie van Loeff.”

Ook de overstap in augustus 2000 van Kortrijkzaan Jef Lievens – gewezen managing partner van het kantoor – naar Dieux Geens Cornelis bracht LCV weer negatief in het nieuws. “We gingen in de beste verstandhouding uiteen,” zegt Lievens zelf. “Maar de strategische meningsverschillen waren te groot. Ik blijf bij mijn klanten: in Vlaanderen.”

LCV opteert immers voor de inschakeling in een globaal, Angelsaksisch kantoor. Zo kunnen de Belgen diensten aanbieden voor hun clienteel, en dat in alle landen waar de klant actief is. Dat gebeurt onder het motto ‘de cliënten doen het, dus moeten wij hen volgen’. Jef Lievens heeft daar twijfels bij. “Productiebedrijven globaliseren omdat elementen uit hun waardeketen in het buitenland goedkoper zijn. Maar dat werkt niet voor advocatenkantoren. Hun waardeketen bestaat maar uit drie elementen: de reputatie, de efficiënte dienstverlening en de juridische knowhow. Wat is de toegevoegde waarde voor deze drie elementen bij de inschakeling in een globaal kantoor?”

Geen globalisering voor KMO’s

Op de cruciale vraag – wordt de cliënt er beter van? – antwoordt Lievens negatief. Volgens de toppleiter voor vennootschapsrecht is er voor zijn cliënten, de Vlaamse KMO’s, geen nood aan een globale markt voor juridische diensten. “Vrijwel alle elementen van de waardeketen hebben een louter nationaal karakter.”

Herman Van Hoogenbemt, die onlangs met zijn eveneens gewezen Loeff-partner Filip Tilleman een nieuw kantoor heeft opgericht, vult aan: “Door de fusie met Allen & Overy houdt Loeff op een full service-kantoor te zijn, omdat het Britse kantoor zich specifiek op corporate & finance law richt, vooral voor bancaire cliënten. Daarmee kan Dieux Geens Cornelis – waar Jef Lievens instapt – de nieuwe Loeff Claeys Verbeke van België worden, op voorwaarde dat het zichzelf op het vlak van sociaal recht versterkt.”

Dat zal onder meer gebeuren door samen te werken met Claeys & Engels (goed voor 15% van LCV’s omzet). Chris Engels, die zelf overstapte van De Bandt, Linklaters & Alliance: “Er komt immers een gat vrij in de juridische markt voor kantoren die zich op Belgische bedrijven richten.”

“We zijn echt niet zo stom om de kaas van ons brood te laten stelen,” repliceert een geprikkelde Louis Verbeke. “We blijven actief op álle terreinen van het ondernemingsrecht. Ook en vooral voor Vlaamse KMO’s.”

Stichtend LCV-vennoot Thierry Claeys is iets genuanceerder in zijn kritiek: “Claeys & Engels en Allen & Overy Belgium willen net hetzelfde: op Europese schaal juridische diensten aan ondernemingen leveren. Alleen de focus verschilt. We willen ons specialiseren in sociaal recht, terwijl de vroegere collega’s alle rechtstakken willen dekken. Beide visies zijn onverenigbaar binnen één advocatenkantoor, omdat we niet willen opereren in de rand van het hoofdgebeuren, corporate & finance.”

Stephen Denyer (Allen & Overy) noemt zijn law firm géén bancair kantoor. “Slechts 48% van de managementtijd van A&O gaat naar corporate & finance-dossiers. Wij zijn de nummer één voor bancaire dossiers, maar behoren ook tot de top-drie voor ondernemingsrecht in het algemeen.”

Goedbetaalde tweederangsadvocaten?

Herman Van Hoogenbemt, zelf een specialist in sociaal recht, blijft erbij dat de Belgische arbeidspraktijk bij de fusie naar het achterplan verschuift. “Voor zo’n praktijk is in de A&O-structuur immers geen plaats,” zegt hij. “De partners die zich in sociaal recht specialiseren, zullen door de kostenstructuur van de Engelse firm gedwongen worden erelonen te vragen waardoor ze zichzelf uit de markt prijzen. Er worden tarieven genoemd van 25.000 frank per uur of zelfs hoger in Londen.”

Zulke hoge erelonen betaalt een Belgische onderneming niet voor een advies over sociaal recht, zodat de overblijvende LCV-partners nog alleen in internationale deals worden ingeschakeld. De referrals van Londen worden volgens hem de hoofdmoot van A&O Belgium. De specialist arbeidsrecht wordt dan bijvoorbeeld gevraagd om de sociaalrechtelijke aspecten in België van een wereldfusie onder de loep te nemen. Hij zal met andere woorden steeds een afgeleid product moeten afleveren, ten dienste van de corporate partners in Londen.

Van Hoogenbemt: “Zo’n job wordt weliswaar goed betaald, maar die beker laat ik liever aan mij voorbijgaan. Ik wil geen miljoenenloon om voor de rest van mijn leven aan het handje van een Londense toppleiter te lopen.”

Verbeke reageert: “Er wordt veel truut verkocht over de sociale praktijk bij het gefuseerde kantoor. Vandaag zijn er twintig vennoten op 306 van Allen & Overy voltijds bezig met arbeidsrecht. Onze specialist sociaal recht Pieter De Koster heeft een team van vijftien advocaten, dat garant staat voor niet te onderschatten autonome cliëntenportefeuille. Onze tarieven voor louter Belgische adviezen over sociaal recht blijven wat ze zijn.”

Jef Lievens stelt vast dat een onderneming in de grote kantoren in België ongeveer 10.000 frank per uur betaalt voor het werk van een partner aan grote dossiers. Dat vindt een Belgische ondernemer al behoorlijk veel. “In het buitenland, zeker in de City, wordt dat makkelijk 20 tot 25.000 frank per uur,” zegt hij. “Ik vrees dus dat LCV’s globalisering tot tariefverhogingen zal leiden. Een alternatief is dat Belgische partners minder verdienen dan de Engelse confraters.”

Gelijkwaardig, niet gelijk betaald

“Zo’n systeem van tweederangspartners is funest voor een praktijk,” waarschuwt Alan Peck, managing partner van Freshfields, tijdens een interview in het Londense hoofdkwartier van de law firm. “Wijzelf verengen de cliënteel tot het bovenste topje van de markt. Ze mogen rekenen op advies door topjuristen à la Axel Haelterman. Wij opteren in België voor gerichte aanwervingen, in plaats van voor een fusie. Anders moet je erg delicate beslissingen nemen.”

Volgens hem blijkt dat nu al bij de sanering van LCV met het oog op de fusie met A&O. De Freshfields-topman gaat ervan uit dat bij dergelijke fusies twee derde van het oorspronkelijke kantoor moet worden gesaneerd om het winstniveau op peil te houden.

In Nederland gebeurde dat al, toen Loyens & Loeff werd afgesplitst van het oorspronkelijke kantoor, en de rest van de partners naar Allen & Overy overging. Insiders weten dat ze 30% minder verdienen dan hun Britse collega’s.

Een regelrechte discriminatie ziet Stephen Denyer alvast niet zitten. “Al onze partners zijn gelijkwaardig,” zegt hij. “Dat is de essentie van een vennootschap.” Gelijkwaardig wil echter niet zeggen ‘gelijk betaald’. Een Belgische partner van Allen & Overy zal dit jaar volgens insiders gemiddeld 17 miljoen frank per jaar verdienen, ongeveer de helft van het gemiddelde van de Britse vennoten (de ‘salaris’-vennoten, die niet in de winst delen, inbegrepen). Concrete cijfers bevestigt hij niet, maar Louis Verbeke betoogt dat het ereloon het verschil in levensduurte tussen Londen en Brussel weerspiegelt.

“Erelonen worden door de markt bepaald en niet door een computer,” stelt hij. “Je kan er met andere woorden niet aan sleutelen in functie van de inkomsten die partners willen genereren. Dat merk je onmiddellijk aan je omzet. Die zal dalen. Onze erelonen noch onze inkomsten zullen na de fusie met A&O één frank veranderen.”

Volgens Wim Dejonghe is er dan ook geen enkele reden om de erelonen op te trekken. “Door het systeem van gediversifieerde erelonen en aangepaste statuten voor vennoten, houden we de financiële rentabiliteit tussen Londen en Brussel in evenwicht,” zegt hij. “Gewone adviezen, zoals voor overnames, zullen tegen dezelfde prijs worden behandeld. Wil de cliënt een typisch nieuw product, zoals de lancering van een obligatielening in de City, dan zal hij de Britse tarieven betalen.”

Kostenbesparende synergieën

Voorts stelt Wim Dejonghe dat er wel degelijk aan de overhead gesleuteld kan worden door de samenwerking met Londen. Hij denkt te kunnen snoeien in de IT-kosten (die vandaag zo’n 100 miljoen frank per jaar bedragen). A&O Belgium wil – net als Claeys & Engels overigens – investeren in een website, die on line advies geeft. Ook de gemeenschappelijke vorming en ontwikkeling zal besparingen opleveren.

Dejonghe: “Neem het voorbeeld van projectfinanciering. Als je een team van specialisten wil opzetten in België, geraak je gewoon niet uit de kosten. Bovendien moet je zo’n product permanent bijwerken, omdat de financiële, economische en juridische omgeving continu veranderen. Zo’n team kun je niet snel op poten zetten als een cliënt een advies vraagt. Je moet pro-actief bezig zijn, permanent klaarstaan. Hetzelfde geldt voor de productgroepen voor fusies en overnames, en voor beursintroducties. Na de fusie kun je al die knowhow gewoon uit de pc van Allen & Overy plukken.”

Lievens betwijfelt sterk of er überhaupt nood is aan die knowhow. “De markt vraagt er niet om,” zegt hij. “Wat is de Belgische link in de uitgifte van een obligatie voor de bouw van een brug in Taipei? Waar zijn ze, de grote Belgische bedrijven, die een centraal concept van corporate finance nodig hebben, en dat wereldwijd?”

“In het West-Vlaanderen van confrater Lievens,” antwoordt Dejonghe. “We zijn de grootste law firm in die provincie en zullen dat blijven. Zeker omdat we in de nieuwe structuur investeringen kunnen doen die geen enkel lokaal advocatenkantoor aankan.”

Klant wil advocaat, geen law firm

Het argument dat het Brusselse kantoor onder Allen & Overy een volledig dienstenpakket kan aanbieden, vindt geen genade bij een aantal ex-partners. Verbeke & Co. vergeten immers dat de klant gesofisticeerder wordt, zo luidt het.

Van Hoogenbemt wijst erop dat een bedrijfsjurist in een Vlaamse KMO vroeger maar een halftijdse functie uitoefende, naast bijvoorbeeld het personeelsbeleid. Maar vandaag is de bedrijfsjurist dikwijls een directielid, soms zelfs een gewezen advocaat uit een van de topkantoren.

“De juridische markt is voor zo iemand geen geheim,” zegt hij. “Hij zorgt voor de eerstelijnshulp en lost met zijn stevig uitgebouwde departement veel juridische problemen binnen het eigen bedrijf op. De tweedelijnshulp, voor specifieke juridische dossiers, zal hij echter uitbesteden. Zo iemand maak je niet wijs dat je als advocatenkantoor in alles de beste bent.”

Lievens getuigt uit zijn Loeff-tijd dat zo’n juridische directeur vlakaf zegt dat hij voor een specifiek advies in een bepaald land een welomschreven advocaat-specialist wil. “Heeft die buitenlandse advocaat niets te maken met samenwerkingsverbanden van de Belgische confrater? Pech voor het samenwerkingsverband,” schetst Lievens. “De klant is koning, ook in de advocatuur. Daar sta je dan met je global firm.”

Dejonghe wijst erop dat er wél een markt is voor geïntegreerde juridische diensten. Vlaanderen is immers de derde technologische regio van Europa. Het kantoor heeft de voorbije drie jaar zo’n 60 Belgische beursnoteringen behandeld en is daarmee de marktleider in die niche. Bovendien wijst een KPMG-studie op het feit dat Belgische bedrijven in 1999 actiever waren als overnemer in het buitenland dan omgekeerd. Bij alle cliënten merkt Dejonghe ‘een constante drang naar internationalisering’. Volgens hem allemaal indicaties dat er in België wel degelijk vraag is naar het Allen & Overy-product.

“Al mijn grote cliënten heb ik gevraagd wat ze van de fusie vonden,” getuigt Verbeke. “Het gros zegt dat we over drie jaar niet meer relevant zijn als we niet fuseren.”

Haelterman bevestigt: “Over twee jaar zullen er geen grote Belgische kantoren meer zijn. Ze zullen ofwel door de internationale law firms worden opgeslorpt, ofwel zullen de partners die zich willen profileren op het vlak van corporate & finance overstappen naar kantoren waar ze hun stiel optimaal kunnen uitoefenen.”

Liever een LAT-relatie

Nogal wat ex-vennoten vinden dat ze internationale expertise ook zelf kunnen verwerven, via de zogenaamde best friends policy. Van Hoogenbemt: “Een ernstige band met een Brits kantoor is noodzakelijk om goed advies te geven, maar dat kan ook in een gelijkwaardig partnership. Je hoeft beslist niet te trouwen om goeie diensten te blijven leveren. Een goede LAT-relatie volstaat.”

Volgens de gewezen Loeff-partner zullen gelijkgezinde kantoren elkaar over de grenzen vinden en zullen er ‘Europese boetieks’ ontstaan voor sociaal recht, aanbestedingsrecht, telecommunicatierecht, intellectueel recht en andere specifieke rechtstakken. Via nieuwe telecommunicatietechnieken ontstaat er een netwerk van specialisten die perfect op elkaar zullen inspelen.

Wim Dejonghe acht dit onmogelijk voor complexe dossiers, omdat een cliënt ‘bij een fusie in vijf landen dan met twintig advocatenkantoren moet samenwerken, terwijl een law firm geïntegreerde diensten moet aanbieden, en snel’. Voor een pure corporate-praktijk geeft Van Hoogenbemt hem gelijk, ‘maar via ons netwerk zullen we voor gespecialiseerde diensten veel sneller zijn dan Allen & Overy’.

De ‘best friends policy’ noemt Verbeke niet meer van deze tijd: “De beste vrienden fuseren in heel Europa één voor één met kantoren als het onze.” Stephen Denyer bestrijdt met klem de tegenstelling tussen corporate-dossiers en andere. “Elk belangrijk advies aan een onderneming is een corporate-dossier met internationale links,” klinkt het. “Wij kunnen dat advies op maat van de klant geven.”

Verbeke geeft het voorbeeld van Interbrew, dat een overname in Tsjechië doet. “Dat is zogezegd een eenmalige zaak, die je met een lokale specialist kunt afhandelen,” zegt hij. “Vergeet dat dus maar. Je moet alle aspecten bekijken.”

Verbeke somt op. De operatie moet gefinancierd worden, zodat de law firm lokale en internationale expertise over overnamefinanciering in huis moet hebben. De beursautoriteiten moeten van de overname op de hoogte worden gebracht. De nieuwe bestuurders moeten in het optieplan worden geïntegreerd. De Europese en lokale antitrustautoriteiten moeten een dossier ontvangen waaruit blijkt dat er geen kartelgevaar is. De productverantwoordelijkheden en de distributieregels moeten worden herbekeken. Verbeke: “En dat op een extreem korte tijd, geformuleerd in één integraal advies. Zo’n dienst kan wereldwijd maar door een handvol kantoren worden geleverd. En Allen & Overy is er één van.”

Verbeke geeft een actueel voorbeeld: Lernout & Hauspie. “Denk je dat beide heren de tijd hadden om wereldwijd een team van advocaten op poten te zetten, dat dan het dossier moest instuderen om een eensluidend antwoord te geven op de vraag ‘Welke inlichtingen moeten vrijgegeven worden over de Aziatische marketingpolitiek?’. Dat is onmogelijk.”

Advocaten zijn kortzichtig

De belangrijkste kritiek van Verbeke & Co. op de confraters die niet overstappen, gaat over ‘hun kortzichtigheid’. Verbeke: “Advocaten denken statisch. Het zijn middenstanders die alleen bekijken welke dossiers er vandaag op hun bureau liggen. Ze moeten ook eens naar de markt leren kijken.” Hij wijst erop dat alle Europese topkantoren globaliseren. “Als wij verkeerd zijn, is de hele Europese advocatuur verkeerd,” klinkt het.

Verbeke argumenteert dat België de plaats is met de meest internationale uitstraling van heel continentaal Europa. Brussel telt per vierkante meter en per capita het grootste aantal multinationals ter wereld.

Verbeke: “Er komen bedrijven uit de hele wereld bij ons over de vloer. Wie niet in onze strategie gelooft, gaat ervan uit dat Belgische advocaten dommer zijn dan Britse, Italiaanse en Franse. Ik word ziek van die Belgische drang naar middelmaat. Wim Dejonghe doet overnames voor een chemiebedrijf in Hongarije, dat niets met Brussel te maken heeft. Waarom? Omdat hij even veel over Hongarije weet als een Brit. Jef Lievens is even veel waard als om het even welke Amerikaanse securities lawyer die ik op mijn bureau heb zien passeren. Jef, Filip, Herman, Carlos en andere gewezen LCV-partners, die de kans niet grijpen om over te stappen, verkopen hun talenten aan de laagste bieder.”

HANS BROCKMANS

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content