Het einde van Europa’s gouden tijdperk
Vrijhandel als heilig principe, vrij verkeer van kapitaal en personen, sterke economische groei, financiële stabiliteit dankzij de goudstandaard. In 1914 bloeide de wereldeconomie. Vier jaar loopgraven maakte een einde aan een lange periode van financieel-economische expansie.
Een oorlog? Die duurt hooguit een jaar.” In de zomer van 1914 klonk de Britse econoom John Maynard Keynes zeer optimistisch. Jawel, de legers van de Europese grootmachten mochten wel tegen elkaar oprukken, de landen zouden in eigen vlees snijden als ze lange tijd in een militair conflict verzeild raakten.
Europa met zijn vele kolonies was het welvarendste deel van de wereld. Wie wilde deze opgebouwde rijkdom te grabbel gooien door wapengekletter? Keynes’ optimisme lag in de lijn van de stelling die de Britse auteur Norman Angell in zijn pamflet Europe’s Optical Illusion uit 1909 had geponeerd: door vrijhandel, vrij verkeer van kapitaal en hoge arbeidsmobiliteit was de integratie tussen de economieën zo groot dat een oorlog geen zin had. Iedereen dreef met iedereen handel. De afhankelijkheid was totaal.
Economische historici noemen de laatste kwarteeuw voor de eerste grote wereldbrand de first global economy. Onze tijd wordt de second global economy genoemd. “Je kunt de openheidsgraad van een economie meten door na te gaan hoe zwaar de export bijdraagt tot het bruto binnenlands product (bbp) en de groei. Net voor de oorlog was die openheidsgraad voor Europa groter dan in het midden van de jaren zeventig van vorige eeuw”, weet Erik Buyst (KUL).
“Ook de kapitaalstromen zijn een belangrijke indicator van een mondiale economie. Meer dan 100 jaar geleden waren er massale kapitaalstromen uit Europa naar de VS, die toen in volle opbouw waren. En vergeet de geldstromen naar de kolonies niet.” Mede dankzij de technologische ontwikkeling — trein, telegraaf, telefoon — werden afstanden steeds kleiner en ontstond een eerste mondiale economische markt.
Buyst verwijst naar een nooit geziene arbeidsmobiliteit. “Paspoorten waren amper van belang. We hebben dat niveau van arbeidsmobiliteit eigenlijk nooit meer bereikt.” Tussen 1880 en 1910 zijn 25 miljoen migranten uit Europa vertrokken, vooral uit Centraal- en Zuid-Europa. Het gros trok naar de VS of Australië. Ook in Europa waren er veel migratiestromen, bijvoorbeeld Polen vanuit Rusland naar Duitsland of Italianen naar Frankrijk.
De Europese grootmachten, bijna allemaal koloniale mogendheden, kenden een economische groei waar we in de Europese Unie alleen maar van kunnen dromen. Tussen het einde van de negentiende eeuw en de oorlog kende Groot-Brittannië een jaarlijkse gemiddelde groei van 1,9 procent, Frankrijk 1,6 procent, Nederland 2,2 procent en Duitsland 2,8 procent. België — op dat moment de vijfde handelseconomie ter wereld — kon zelfs een gemiddelde groei van 3 procent neerzetten.
Dank aan de goudstandaard
Het sluitstuk van de first global economy was een zeer stabiel monetair systeem. Tal van munten waren aan elkaar gekoppeld via de goudstandaard. Als er handelsonevenwichten ontstonden, werden die door de verschuiving van goudvoorraden van het ene land naar het andere hersteld. Winston Churchill, de Britse minister van Marine, zei in het voorjaar van 1914: “De goudstandaard werkt automatisch, universeel en onophoudelijk. Dat zal ook zo zijn als de wereld in het jaar 2000 ontwaakt.”
“Er ging een dreiging uit van de goudstandaard. Een land leed gezichtsverlies als er grote hoeveelheden goud wegvloeiden. Er was ook de vrees dat men in extreme gevallen de goudpariteit zou verliezen. Dat werkte disciplinerend”, weet Buyst. “Landen die in excessen terechtkwamen door een concurrentieverlies waren verplicht om te reageren. Maar de goudstandaard werkte niet zo vlot als we nu denken. Net als vandaag werden landen met deficits harder aangepakt dan landen met overschotten.” Groot-Brittannië was de spin in het financiële web en hield het systeem draaiende.
Groot-Brittannië was onder andere dankzij India, het kroonjuweel van zijn kolonies, het machtigste land ter wereld. Londen was met de City niet alleen het financiële hart van de moderne wereldeconomie. Groot-Brittannië was een overschotland en het Britse kapitaal werd massaal geëxporteerd. Ongeveer de helft van alle buitenlandse directe investeringen kwam uit Londen. Het zou tot 1960 duren voor de VS als nieuwe economische grootmacht dat percentage bereikte.
Groot-Brittannië was ook een belangrijke uitvoerder van grondstoffen en afgewerkte producten. Een miljoen Britten werkten in de koolmijnen. Het VK leverde 14 procent van de mondiale industriële productie.
De VS op nummer één
De Britten waren vlak voor de eerste wereldbrand niet de enige industriële gigant en zelfs niet de grootste economie. Dat waren toen al de Verenigde Staten (zie tabel Top 10 wereldeconomieën in 1914 en 2014). Detroit, waar de Ford-auto’s werden geproduceerd, was een schoolvoorbeeld van massa-industrie. Tussen 1870 en 1913 steeg het aantal kilometer spoorwegen in de VS van 70.000 naar 400.000.
De Britten moesten 100 jaar geleden niet alleen de VS laten voorgaan. Duitsland was met de eeuwwisseling de op een na grootste industrienatie omdat het op de kar was gesprongen van de tweede industriële revolutie: elektriciteit, metaalverwerkende nijverheid, telegrafie ook. De meeste beelden die we van Duitsland in 1914 hebben zijn die van Pruisische soldaten die in ganzenpas defileren. Maar Berlijn was veel meer dan dat, het was een ‘elektrostad’. In 1895 had de stad acht keer meer telefoons per inwoner dan Londen. Het Berlijnse elektrischetramnetwerk was in lengte gelijk aan de afstand tussen Berlijn en Frankfurt: 550 kilometer. Duitsland exporteerde meer staal dan de Britten, Fransen en Russen samen en het was goed voor het gros van de wereldwijde omzet in de chemische sector.
“Toen hebben de Duitsers kunnen profiteren van hun langdurige aandacht voor onderwijs”, legt Buyst uit. “Ze bouwden een zeer performant netwerk van technische hogescholen uit die voor ingenieurs zorgden, terwijl economische hogescholen bedrijfsleiders afleverden. Ze waren ook voortrekkers in de bouw van industriële laboratoria.” Duitsland kende industriële giganten als AEG en Siemens, die een kapitaal hadden dat twintig keer hoger lag dan la Compagnie Générale d’électricité (CGE), een Franse concurrent.
Frankrijk mist de trein
Frankrijk had het in 1914 economisch niet gemakkelijk. Parijs was nog altijd het centrum van een koloniaal imperium, maar het Franse belang in de wereldeconomie nam af. In 1890 was Frankrijk nog goed voor 10 procent van de wereldexport, in 1900 was dat gedaald tot 7,2 procent. Volgens historicus Denis Woronoff heeft “Frankrijk afgezien van de auto-industrie te weinig geprofiteerd van de tweede industriële revolutie die gedragen werd door de opkomst van de elektriciteitssector en de chemie”. De Franse concurrentiekracht kwam zwaar onder druk. De Franse textielsector moest opboksen tegen bedrijven in Saksen die 25 tot 35 procent goedkoper waren.
De Franse economie werd ook niet geholpen door grote banken als Paribas, BNP, Crédit Lyonnais of Société Générale. Die investeerden in het buitenland. Ze gingen op zoek naar eldorado’s waar veel hogere returns te vinden waren en die vonden ze onder andere in Rusland.
Voor de oorlog werd 40 miljard Franse frank in het buitenland geïnvesteerd, driekwart van het bbp. Een gigantisch bedrag dat er onder andere voor zorgde dat Rusland zijn spoorwegennet kon uitbouwen. Frans geld kon vermijden dat het tsarenrijk in 1905 na een verloren oorlog tegen Japan en interne onlusten ten onder ging.
Volgens Sönke Neitzel, een Duitse historicus aan de London School of Economics heeft die financiering van Rusland door Frankrijk een cruciale rol gespeeld in de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog. Door de financiële verwevenheid waren Frankrijk en Rusland zeer hartelijke bondgenoten. En zonder de Franse financiering van het Russische spoorwegennet — ook en vooral belangrijk voor militaire doeleinden — zou het wilhelminische Duitsland de Russen veel minder als een bedreiging hebben beschouwd.
Naast Rusland en de kolonies was China een belangrijk investeringsland voor de Europese mogendheden. Westerse bedrijven investeerden massaal in China om het sporennet uit te bouwen om de Aziatische markten te ontsluiten. In 1903 was Sjanghai al verbonden met de trans-Siberische spoorlijn. In 1905 werd die doorgetrokken naar Peking. De Chinese havens waren door handelsconcessies de facto westerse kolonies met tal van bedrijven als British-American Tobacco en Asiatic Petroleum Company.
Welvaart de dieperik in
De Urkatastrophe van 14-18, zoals Duitse historici het vaak noemen, maakte een einde aan het Europese gouden tijdperk en aan een lange periode van economische groei en vrijhandel. De wereldeconomie ging letterlijk en figuurlijk de dieperik in. Symbolisch voor deze periode zijn de 13 miljoen ton goederen die de Duitse onderzeeboten tijdens het conflict naar de zeebodem torpedeerden.
De groei van Duitsland, de verliezer van de oorlog, was gefnuikt. Het verlies van belangrijke economische gebieden aan Polen, zware herstelbetalingen en een bezetting van het Ruhrgebied, het industriële hart van Duitsland, maakten dat het land zwarte sneeuw zag. Hyperinflatie verarmde de middenklasse. De Britten probeerden weer het financiële centrum van de wereld te worden.
De goudstandaard, tijdens de oorlog afgeschaft, werd weer ingevoerd. Maar de vooroorlogse wisselkoersen reflecteerden al lang niet meer de economische en financiële realiteit. In 1931, in de nasleep van de Grote Depressie, verlieten de Britten de goudstandaard. Vrijhandel werd een vies woord. Ook in de VS, die vooral als economische winnaar uit de oorlog waren gekomen. Er werden handelsbarrières opgetrokken en ook het immigratiebeleid werd aanzienlijk verstrengd. Rusland werd communistisch en trok zich grotendeels terug uit de wereldeconomie.
Pas aan het einde van de twintigste eeuw genereerde de wereld weer dezelfde economische output als aan het begin van het conflict. Met dank aan de ineenstorting van het communisme en China dat zich ontpopte tot exportkampioen.
Gelijkenissen en verschillen
Lijkt de wereldeconomie op die van 1914? In 2014 is de wereldeconomie sterk geglobaliseerd en zijn er opkomende economieën en gevestigde waarden. Economen vergelijken het duo Groot-Brittannië en uitdager Duitsland uit 1914 wel eens met de VS en groeiland China. Terecht? Er is wel een groot verschil: 100 jaar geleden was het Verenigd Koninkrijk een netto-exporteur van kapitaal en ‘s werelds belangrijkste schuldeiser. Terwijl de VS al jaren een tekort hebben op de lopende rekening. Een tekort dat afneemt, in belangrijke mate door betere exportresultaten.
“Je moet inderdaad opletten”, waarschuwt Buyst. “Veel economen noemen de Chinese economische opgang van de voorbije 30 jaar spectaculair en uniek. Je vergeet dat de VS in de negentiende eeuw eenzelfde evolutie meemaakten met enorme gevolgen voor de wereldeconomie. Vandaar dat ik eerder een parallel zou trekken met de VS in de negentiende eeuw en China vandaag. Groot-Brittannië werd in de negentiende eeuw uitgedaagd door de VS en nu worden de VS door China uitgedaagd.”
“Duitsland zou ik een iets mindere rol toebedelen. In 1914 was het economisch wel het zwaarst wegende land in Europa, maar tegelijk een onevenwichtige economie. Enerzijds een zeer vooruitstrevende industriële economie, maar daarnaast een nog altijd zeer primitieve en beschermde landbouw. De Pruisische grootgrondbezitters voerden een protectionistisch beleid en dus was er weinig vernieuwing in de landbouw.” Duitsland is 100 jaar na de eerste wereldbrand weer de machtigste economie van Europa en domineert het ook politiek onder andere via het Europese beleid. En dat zonder één schot te moeten lossen.
ALAIN MOUTON
“Net voor de oorlog was de Europese economie opener dan in het midden van de jaren zeventig” Erik Buyst
“De goudstandaard werkt automatisch, universeel en onophoudelijk. Dat zal ook zo zijn als de wereld in het jaar 2000 ontwaakt” Winston Churchill
“De Duitsers konden profiteren van hun langdurige aandacht voor onderwijs” Erik Buyst
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier