Het einde van de vooruitgang
De Europeanen dachten dat ze op weg waren naar de ideale samenleving. Maar nu geraken ze in het slop en dat doet pijn.
Van ver zien de Europeanen eruit als een zelfgenoegzame, ondankbare bende. Ze worden van de wieg tot het graf bemoederd door het meest gulle verzorgingssysteem ter wereld en ze zetten als verwende kinderen een keel op wanneer hen gevraagd wordt om een paar van hun speeltjes op te geven.
Amerikaanse commentatoren kijken nu geamuseerd toe hoe de Europeanen hun verzorgingssysteem ‘ontmantelen’, net nu Amerika de algemene gezondheidszorg in de armen sluit. Amper een jaar geleden gaven de Europese leiders het Amerikaanse vrijemarktmodel er nog duchtig van langs en verklaarden ze het ongebreidelde kapitalisme dood. “Nadat ze twee jaar lang geluisterd hebben naar grimmige en zelfingenomen preken over de ‘mislukking’ van het Amerikaanse kapitalistische model”, schrijft de academicus Walter Russell Mead, “genieten nu vele Amerikanen stilletjes van het schouwspel van zelfvoldane Europeanen die zich wentelen in machteloze besluiteloosheid.”
Maar zou het kunnen dat achter het bekrompen en eigengereide Europese discours over rechten en verworvenheden iets veel fundamentelers aan de gang is? De reden dat de Europeanen zoveel moeite hebben om te aanvaarden dat ze meer moeten werken en minder van de staat krijgen, is dat alles lijkt te wijzen op een abrupte ombuiging van een decennialange opmars naar een almaar meer geciviliseerde maatschappij. Kortom, het einde van de vooruitgang.
De opbouw van de verzorgingsstaat is een onderdeel van het Europese sprookje waarin uit de chaos beschaving tevoorschijn getoverd wordt. Neem nu Frankrijk. Het opnemen van almaar meer nieuwe rechten in de wetgeving, als teken van de opmars naar een betere samenleving, begon kort na de Eerste Wereldoorlog en is nog altijd niet ten einde gekomen. Het past erg goed bij het Franse gevoel voor revolutionaire geschiedenis die het land, hoe grillig ook, omhoogvoert in een “eindeloze processie die zich naar het licht beweegt”, om de woorden van de 19de-eeuwse opvoedkundige Jules Ferry te gebruiken.
Om het eenvoudig te zeggen, als Europa voor iets opkomt, dan is het wel voor een fatsoenlijke behandeling van iedereen. In die gedachtegang is de garantie op een comfortabel pensioen net zoiets als het verbod op kinderarbeid of stemrecht voor vrouwen. Het gaat niet over facultatieve extraatjes, maar over de tekens van een beschaafde samenleving. Dergelijke sociale voorkeuren zijn waar Europa voor staat en waarin het zich onderscheidt van Amerika. De bewustwording dat de pret ten einde loopt en dat er van vooruitgang geen sprake meer is, leidt tot woede, ontkenning en shock.
Leven met de ontgoocheling
Dat ideaal van vooruitgang is misschien langer dan de Europeanen willen toegeven een mythe geweest. De olieschok in 1973 was voor Europa de eerste klop op de deur. Sinds die tijd hielden vele landen de illusie van voortdurende vooruitgang levend door zich zwaar in de schulden te steken. Recent nog hebben spilzieke landen in de eurozone zich verscholen achter de Duitse budgettaire geloofwaardigheid en de lage intresten om voor zichzelf een levensstijl te creëren die ze zich eigenlijk niet kunnen veroorloven.
Omgaan met het einde van de vooruitgang houdt deels ook een confrontatie met de mythe in. Diep in hun binnenste wisten de Europeanen wellicht dat ze niet eindeloos boven hun stand konden blijven leven. Het waren echter de obligatiemarkten en het waarschuwend Duitse vingertje, eerder dan stoutmoedige politici, die de boodschap overbrachten. De Griekse, Spaanse, Italiaanse en Franse vakbonden hebben niet nagelaten protestmarsen en stakingen te organiseren.
Desondanks zetten de overheden de hervormingen door. De meeste Europeanen beseffen ook wel dat er een en ander scheelt. Aanvaarden dat vooruitgang een illusie is, is nog maar de eerste stap. Daarna moet er ook nog een gedragswijziging plaatsvinden. Tot nog toe heeft een groot deel van Europa ervoor verkozen om zijn waarden voorrang te geven op de groei.
In feite was de invoering van de 35-urige werkweek in Frankrijk geen teken van vooruitgang. Ze zette immers een rem op de jobcreatie en moedigde de verhuizing van jobs naar lagelonenlanden aan. De Fransen beschikken nu wel over meer vrije tijd, maar ze hebben te weinig geld om er iets mee aan te vangen. Pensioen op zestig in een maatschappij die aan het vergrijzen is, is geen teken van beschaving, maar een wrede grap ten koste van de volgende generatie. De crisis in de eurozone heeft dat soort hypocrisie blootgelegd. Het kan nog wel een tijdje duren vooraleer de Europeanen tot het besef komen dat ze voor hun idealen de gulden middenweg moeten kiezen, willen ze de groei veiligstellen die nodig is om zoveel mogelijk van hun levensstijl te behouden. En als ze dat zouden doen, dan zou dat pas echte vooruitgang zijn.
The Economist
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier