Het cynisme van de pensioencommissie
“Een sterk en betrouwbaar sociaal contract”, gaf de pensioencommissie als titel mee aan haar rapport met aanbevelingen om de vergrijzing betaalbaar te houden. Die titelkeuze is wellicht niet cynisch bedoeld, maar in de praktijk is ze dat wel. De commissie adviseert een aantal langetermijnafspraken tussen de burger en de overheid op de schop te nemen en contractbreuk te plegen, bijvoorbeeld door de belasting op het aanvullend sparen in de tweede pensioenpijler (de groepsverzekering) te verhogen.
Werkgevers en werknemers zetten in die pijler al jaren een deel van het loon opzij om een pensioenkapitaal op te bouwen, in de wetenschap dat dit kapitaal bij de opname wordt belast tegen een tarief van 10, 16,5, 18 of 20 procent, afhankelijk van de leeftijd. Maar de pensioencommissie zegt: “Doordat geen rekening wordt gehouden met de omvang van de kapitalen, is er een onvoldoende herverdelend effect. Een progressieve invulling naargelang van de leeftijd én de omvang van de kapitalen is dus aan te bevelen.”
Zo’n belastingverhoging aan het einde van de rit is een belasting met terugwerkende kracht op de inspanningen die de privésector levert om zelf voor een eigen pensioen te zorgen. Het komt neer op contractbreuk, om de woorden ‘nationalisatie’ en ‘confiscatie van private pensioenreserves’ niet in de mond te nemen. Dat signaal mag de overheid niet uitsturen in kwesties zoals de betaalbaarheid van de pensioenen, die het moeten hebben van een aanpak op de heel lange termijn, waarbij de rechtszekerheid van groot belang is. Wie gaat nog sparen als de overheid misschien jeukende vingers krijgt om de vruchten aan het einde van de rit mee te graaien? Wie wil nog mier spelen, als de geleverde inspanningen worden platgetrapt om de krekels te voeden?
De dreiging van een belastingverhoging kan mensen ertoe aanzetten vervroegd met pensioen te gaan. Dat staat haaks op de noodzaak om meer mensen langer aan de slag houden. De commissie doet ook moedige aanbevelingen in die richting, maar de voorstellen om de pensioenen betaalbaar te houden, worden doorkruist door een herverdelingsagenda.
Dit zijn natuurlijk maar aanbevelingen, maar de overheid heeft al bewezen dat ze in staat is sociale contracten niet te honoreren. Denk maar aan de retroactieve belasting op sommige beleggingsfondsen die de regering-Di Rupo heeft genomen. Een paar dagen na de verkiezingen zagen beleggers plots die belasting — die nog niet bestond op het moment toen ze die belegging deden — van hun bankrekening gaan. Zo kweekt de overheid geen vertrouwen in de instellingen. Als de pensioencommissie vindt dat een tarief van 10 tot 20 procent niet billijk is, dan pleit dat hoogstens voor een hogere belasting op nieuw gestorte bedragen. Dan weet de burger waar hij aan toe is.
De commissie beseft nochtans het belang van het principe ‘pacta sunt servanda‘. Want ze schrijft: “De commissie wil geen afbreuk doen aan legitieme verwachtingen die in het verleden zijn gecreëerd. Bepaalde historische grondslagen mogen niet zomaar worden veronachtzaamd.” Dat respect voor sociale contracten gaat over de hoogte van de ambtenarenpensioenen, waar de commissie een aantal scheeftrekkingen wil aanpakken, zoals de lage pensioenleeftijd bij ambtenaren. Toch wil ze nauwelijks tornen aan de omvang van het ambtenarenpensioen. Je kunt ambtenaren op het einde van de rit inderdaad niet zeggen dat het beloofde pensioen om te lachen was. De overheid kan nieuwe voorwaarden invoeren bij nieuwe aanwervingen, of voor nieuw op te bouwen pensioenrechten.
De commissie hanteert twee maten en twee gewichten: ze toont respect voor het sociaal contract over het ambtenarenpensioen, maar minacht dat contract voor het individuele pensioensparen, dat nota bene ook werd ingevoerd om het verschil tussen het wettelijke pensioen in de privésector en het ambtenarenpensioen te verkleinen.
De pensioencommissie pleit ook voor de beperking van de fiscale aftrekbaarheid van gestorte bijdragen in de derde pijler, het individuele pensioensparen. Daar geeft ze opnieuw blijk van een selectief geheugen. Want de fiscale subsidie van het pensioensparen is een compensatie voor het plafonneren van het wettelijk pensioen: wie in 2013 bruto meer verdiende dan 52.760 euro, blijft boven dat bedrag bijdragen aan de sociale zekerheid, maar bouwt geen bijkomende pensioenrechten meer op. Om een cynische ondertoon te vermijden, zou de commissie de titel van haar rapport het beste consequent toepassen.
DAAN KILLEMAES Hoofdredacteur
Wie gaat nog sparen als de overheid jeukende vingers krijgt om de vruchten aan het einde van de rit mee te graaien?
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier