“Het aardolietijdperk is voorbij”

Aardolie is out. Met biomassa kun je auto’s laten rijden en alle soorten kunststoffen produceren. Dat verkondigen wetenschappers en industriëlen in Gent. Tijdens een congres over hernieuwbare energie en industriële biotechnologie volgende week promoot Ghent Bio Energy Valley zichzelf. Tegen eind 2007 herbergt Gent de grootste geïntegreerde cluster voor biobrandstoffen in Europa.

Als Leonardo Di Caprio tijdens het filmfestival van Cannes de klimaatverandering tot het probleem van zijn generatie bombardeert, is dat misschien niet meteen iets om wakker van te liggen. Nochtans lijken de leiders van dit land het zo wel begrepen te hebben. Nooit was de opwarming van de aarde zo prominent aanwezig in een verkiezingscampagne. België staat daarin niet alleen. In de Verenigde Staten is Al Gore, sinds het succes van de film An Inconvenient Truth, zo populair, dat er stemmen opgaan die vragen dat hij zich opnieuw kandidaat stelt voor de presidentsverkiezingen. Ook in Gent dringt de boodschap over klimaatverandering door. Begin juni vindt er een grootschalig internationaal congres plaats over hernieuwbare grondstoffen en het gebruik van industriële biotechnologie.

In de haven van Gent bouwt een publiek-privaat samenwerkingsverband aan het grootste geïntegreerde productiecomplex voor biobrandstoffen in Europa: Ghent Bio Energy Valley. De ambities zijn hoog. “Op termijn zal dit groene Verbund uitgroeien tot hét alternatief van de chemische cluster in Antwerpen,” aldus professor Wim Soetaert, de geestelijke vader van het project. “Vroeger bestond er een strikte scheiding tussen voedingsgewassen en aardolie als grondstof voor chemische toepassingen of brandstof. Vandaag worden landbouwgewassen steeds vaker gebruikt als industriële grondstof. In de nabije toekomst zal biomassa de basis voor energieproducten én kunststoffen vormen. Tegen 2050 zal het zelfs de basis zijn voor de helft van alle chemische stoffen.”

Soetaert is geen vage professor met wollige ideeën. Hij kent het bedrijfsleven, maar besloot een vetbetaalde job in de agro-industrie te ruilen voor een uitdaging in de academische wereld. Voor echte innovatie is er in het bedrijfsleven geen ruimte meer, vindt hij. Volgens de Lissabondoelstelling moet België 3 % van het bbp investeren in onderzoek en ontwikkeling. Behalve de farmaceutische nijverheid, haalt het bedrijfsleven op dat vlak een onvoldoende. Toch bloeien in onze universiteiten de kiemen van nieuwe sectoren. Soetaert leidt aan de Universiteit Gent (UGent) de vakgroep Industriële Biotechnologie en Biokatalyse. Hij ligt ook mee aan de basis van de ontwikkeling van de industriële of wittebiotechnologie in Vlaanderen. Dat is een tak van de biotechnologie die gebruikmaakt van micro-organismen en enzymen bij de productie van bijvoorbeeld biobrandstof of afbreekbare kunststoffen. Voor de professor, die een drukke agenda en een piepklein kantoortje combineert met veel aanzien in de sector, is het tijd dat eindelijk ook de overheid wat meer aandacht heeft voor deze specifieke biotechbranche. De plantenbiotechnologie en de op geneesmiddelen georiënteerde biotechnologie, respectievelijk ook gekend als groene en rode biotech, krijgen die aandacht wél, terwijl het zwaartepunt van die takken in de VS ligt. “Nochtans is industriële biotechnologie een van de weinige industrietakken waar Europa nog het voortouw kan nemen,” aldus Soetaert.

WIM SOETAERT (UNIVERSITEIT GENT). “Ooit komt er een eind aan het tijdperk van de fossiele brandstoffen. Vandaag betaal je al 300 euro per ton petroleum. Als gevolg van de slinkende voorraden zal de prijs blijven stijgen. Ondertussen zakt de factuur voor hernieuwbare gewassen, terwijl hun opbrengst gemiddeld met gemiddeld 1,5 % per jaar toeneemt. Zo kosten tarwe en maïs nog maar 120 euro per ton. Hun calorische waarde bedraagt een derde van aardolie. De prijs is dus vergelijkbaar. Daarmee is een belangrijke economische barrière verdwenen. Nu al bestaat de wetenschappelijke kennis om uit biomassa energie te halen of industriële producten te maken. Academische voldoening alleen is voor mij echter onvoldoende. Ik geloof in de economische mogelijkheden van de sector. Daarom vind ik Ghent Bio Energy Valley zo belangrijk. Het is een publiek-privaat samenwerkingsverband dat het draagvlak creëert om de dromen over een biogebaseerde economie te verwezenlijken.”

Ghent Bio Energy Valley is nu zowat twee jaar actief als clusterkoepel. Welke bedrijven nemen aan het project deel?

SOETAERT. “Naast de producenten van biobrandstoffen – zoals Alco Bio Fuel, Bioro, Oleon, Axtoll – zijn ook producenten van groene stroom actief in Ghent Bio Energy Valley (Electrabel en SPE). Papierfabrikant StoraEnso verbrandt na de recyclage de onbruikbare papierfractie tot warmte. Organic Waste Systems is een wereldwijd actief bedrijf met geavanceerde toepassingen op het vlak van biogas. Tot slot zijn er nog bedrijven die technologie – zeg maar de micro-organismen die worden gebruikt – aanleveren. Genencor is een dochteronderneming van de Deense voedingsgroep Danisco, gespecialiseerd in de productie van enzymen op basis van industriële biotechnologie. Andere leden zijn Cargill, Sea Invest en Euro Silo. De lijst groeit voortdurend aan. Enkele jaren geleden moesten we de bedelstaf gebruiken om sponsoring te ronselen, nu wordt mijn deur platgelopen door investeringsmaatschappijen op zoek naar goede projecten.”

Dat klinkt bijna als de zoveelste luchtbel. Wordt dit geen versie van Flanders Language Valley?

SOETAERT. “Neen, Ghent Bio Energy Valley is een publiek-privaat samenwerkingsverband, dat al voor 200 miljoen euro investeringen in de Gentse haven heeft lopen. Dagelijks krijgen we Japanners, Britten en Amerikanen met nieuwe dossiers over de vloer. De clustervorming werkt écht. Vandaag gaat de aandacht vooral naar biobrandstoffen, maar wij zijn hier al bezig met de producten van morgen. En dan heb ik het niet alleen over biobrandstoffen van de tweede generatie, maar ook over bioplastics of fijnchemicaliën. Uiteindelijk zal de witte biotechnologie de chemische industrie grotendeels vervangen. De technologie is voorhanden, het enige obstakel zijn voorlopig de massale investeringen die nodig zijn om de nieuwe bedrijfstak te ontwikkelen.”

Waar moet dat geld vandaan komen?

SOETAERT. “De basis is gelegd. De universiteit beschikt over de nodige technologie. De bedrijven leveren de mensen en de machines. De haven zorgt voor de infrastructuur. Alleen de laatste schakel – het kapitaal – ontbreekt nog voor een stuk. Hiervoor gaan we een forum voor potentiële investeerders creëren. Zo hopen we een echt biotechnologiefonds uit te bouwen dat de typische durfkapitalisten de weg toont naar de industriële biotechnologie.”

Kan witte biotechnologie ook het energievraagstuk in de wereld oplossen?

SOETAERT. “Neen. Daar is de aarde te klein voor. Er is niet voldoende landbouwareaal beschikbaar. Met biomassa alleen komen we er niet. De energievoorziening van de toekomst zal een mix van verschillende bronnen zijn. De toekomst van de biobrandstoffen ligt vooral in de transportsector. De vloeistoffen zijn makkelijk vervoerbaar en compatibel met bestaande motoren. Daarnaast zijn er nog de zon, de wind en misschien kernenergie. In een overgangsfase zullen we wel nog kolen en fossiele brandstoffen moeten gebruiken. Volgens het Internationaal Energie Agentschap kunnen biobrandstoffen uiteindelijk 50 % van de toekomstige behoeften dekken, wat toch zeer veel is.”

Vindt u deze doelstelling wel realistisch?

SOETAERT. “Vandaag staat de technologie om biobrandstof te maken op basis van graan, tarwe en koolzaad nog niet ver genoeg. Maar als we binnenkort hernieuwbare energie uit stro, maïskolven en houtafval – de biobrandstoffen van de tweede generatie – kunnen produceren, ziet het plaatje er helemaal anders uit. Maar toegegeven, dat is nog geen economische realiteit. Het lukt vrij goed in het laboratorium, maar het proces moet nog geïndustrialiseerd worden. Pas over vijf tot tien jaar zal dit proces technologisch rijp zijn. Daar twijfelt niemand aan. Het betreft dus geen beloftevolle techniek, zoals kernfusie, waarbij de horizon voor implementatie voortdurend in de tijd opgeschoven wordt. De realisatie van biobrandstoffen van de tweede generatie is voor het komende decennium. Die stap zal twee veranderingen teweegbrengen. Ten eerste is de competitie met de voedingsgrondstoffen dan verleden tijd. Als we stro en maïskolven gaan omzetten in brandstof, dan moeten er geen tarwe en koolzaad meer voor worden gebruikt. Ten tweede nemen de productiemogelijkheden en de hoeveelheid grondstoffen met ongeveer een factor tien toe, zodat we dan toch in de buurt komen van de mogelijkheid om het hele verbruik van brandstoffen in de transportsector op die manier af te dekken. Maar alleen als we onze energiehonger matigen. Hybride wagens die slechts vier liter brandstof per honderd kilometer verbruiken, behoren vandaag al tot de standaardtechnologie. Het is duidelijk dat we het huidige verbruik voor ons transport met een factor twee of drie zullen moeten terugdringen. Dan is het mogelijk dat er op termijn een bijmengplicht komt tot nagenoeg 100 % biobrandstof. Dat zal alleen lukken als we onze auto’s energiezuiniger maken. Op dat vlak ligt nog een zee van mogelijkheden open.”

U gelooft dus dat onze planeet voldoende hernieuwbare grondstoffen bezit om aan de wereldvraag te voldoen?

SOETAERT. “Hierbij moet je een duidelijk onderscheid maken tussen de chemie- en energiesector. De vraag naar petroleum voor de productie van chemische stoffen bedraagt slechts 7 % à 8 % van de totale vraag. Er is ruim voldoende biomassa voorhanden om de vraag naar chemische stoffen op te vangen. Het energievraagstuk is complexer en vergt ook de inbreng van andere hernieuwbare energiebronnen.”

Waarom komen in ons land de biobrandstoffen dan zo langzaam van de grond?

SOETAERT. “Het is hallucinant dat de overheid zo lang heeft getalmd om de quota ( nvdr – wie de biobrandstoffen mag produceren) toe te kennen. Maar goed, beter laat dan nooit.”

Er worden micro-organismen gebruikt. Zorgt het gebruik van die microbiële ‘superbugs’ niet voor nog meer milieuvervuiling?

SOETAERT. “Neen, integendeel. Witte biotechnologie werkt en produceert in harmonie met de natuur. Door middel van fermentatieprocessen produceren micro-organismen en hun enzymen chemische stoffen en energie uit hernieuwbare grondstoffen, zoals maïs of tarwe. Deze schimmels en bacteriën zijn de beste chemici van de wereld. Ze zijn zeer productief, slapen nooit, zijn met weinig tevreden en klagen noch staken. Hun synthesevermogen leidt van nature tot veilige en duurzame processen. Zelfs Greenpeace is daar niet tegen.”

Maar het zijn toch genetisch gemanipuleerde organismen?

SOETAERT. “De superbugs blijven in de hermetisch gesloten omgeving van de fabriek. De industrie gebruikt deze micro-organismen al meer dan 15 jaar zonder één enkel probleem. Denk bijvoorbeeld aan de productie van antiobiotica voor de bestrijding van infectieziekten (30.000 ton op jaarbasis) of citroenzuur (1 miljoen ton per jaar) als vervanger van fosfaat in waspoeders. De witte biotechnologie kan ook kleurstoffen en vitamines, zoals B2, maken. Dit procédé kost 40 % minder dan het chemisch proces en verlaagt de afvalproductie met 95 %.”

Vreest u niet dat monoculturen de bodem letterlijk en figuurlijk zullen leegeten, waardoor de voedselvoorziening in de wereld op de helling komt te staan?

SOETAERT. “Neen. In landbouwgebieden zullen boeren altijd trachten monoculturen te vermijden. Wel ontstaat een probleem als bedrijven regenwouden beginnen te kappen om, bijvoorbeeld, palmbomen voor biobrandstoffen aan te leggen. Volgens de beheerders van de plantages maken ze enkel de gedegradeerde gronden opnieuw groen. Maar misbruik bestaat, laat ons wel wezen. Daarom dring ik aan op de uitwerking van duurzaamheidscriteria voor hernieuwbare grondstoffen, zoals het certificatiesysteem voor tropisch hout. Dit Forest Stewartship Council (FSC) – Raad voor Goed Bosbeheer – werkt tot ieders voldoening. De tijd van praten is voorbij. We hebben nu nood aan een ecologisch label voor biotechnologie.”

Het gebruik van landbouwgewassen om biobrandstoffen of fijnchemicaliën te maken leidt dus niet tot hogere voedingsprijzen of tekorten in de derde wereld?

SOETAERT. “Biobrandstoffen van de tweede generatie zullen geen concurrentie voor de voedingsproductie zijn. Wel moet je naar een nieuw evenwicht voor de beschikbare landbouwgronden zoeken. Voeding zal het altijd wel halen op autorijden. Maar ook nu, zonder al te veel biobrandstoffen, lijden de armen in de wereld honger. Dat heeft vooral te maken met de plattelandsvlucht die deels voortvloeide uit de lage prijzen voor landbouwproducten. Biobrandstoffen kunnen de landbouw in bepaalde landen weer aantrekkelijk maken. Stijgende landbouwprijzen kunnen een van de beste manieren zijn om die armoede te bestrijden. Organisaties zoals 11.11.11 voeren terecht campagne voor eerlijke landbouwprijzen. Dankzij de extra vraag naar biobrandstoffen zullen boeren uit de derde wereld automatisch door de werking van de vrije markt een hogere prijs voor hun producten krijgen.”

Roeland Byl Eric Pompen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content