Henk en Ingrid werken flexibel

Alain Mouton

Een explosie van het aantal flexwerkers, maximaal twee jaar werkloosheidsuitkering, werken tot je 67ste, een versoepeld ontslagrecht… Nederland behoort tot de meest flexibele arbeidsmarkten van Europa en wordt daarvoor beloond met een hoge werkgelegenheid. De kloof met België is groot.

3 miljard euro op 16 miljard euro besparingen. De bezuinigingen in de Nederlandse sociale zekerheid en het arbeidsmarktbeleid van de nieuwe paarse regering van Mark Rutte maken indruk. Zo wordt de werkloosheidsuitkering ingekort van 38 naar 24 maanden. Het eerste jaar gerelateerd aan het laatstverdiende loon, het tweede jaar gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. Aan het begin van het volgende decennium bedraagt de wettelijke pensioenleeftijd 67 jaar (zie kader Langer werken is Nederlandse evidentie).

Daarnaast wordt de ontslagregeling versoepeld. Ze kan alleen nog geregeld worden via de UVW, de Nederlandse RVA, en niet via de rechter zoals vroeger. In België ligt ontslag heel eenvoudig: de opzegvergoeding wordt uitbetaald en daarmee is de kous af. In Nederland is een motief nodig. En dat leidt geregeld tot juridische conflicten. Bij onterecht ontslag liepen de vergoedingen hoog op. De regering legde een maximum van 75.000 euro vast.

Onze noorderburen gaan voort op de weg die ze tien jaar geleden insloegen. Een toenemende versoepeling van de arbeidsreglementering staat voorop. De Nederlandse regering doet dat niet voor haar plezier. Een flexibele arbeidsmarkt is de enige manier om de werkgelegenheid voortdurend hoog te houden. Nederland is met een werkgelegenheidsgraad van 77 procent al jaren een van de beste leerlingen van de klas, en het scoort steevast beter dan het Europese gemiddelde. Het verschil met België (67 %) valt op. Maar ook voor andere parameters scoort België meestal slechter (zie tabel Goede en slechte leerlingen).

Flexwerk en zzp

Een opvallend kenmerk van de Nederlandse arbeidsmarkt is het hoge aantal flexibele contracten. In Nederland is een kwart van de arbeidscontracten flexibel. Dat ligt een stuk boven het Europese gemiddelde van 18 procent. België scoort met 9 procent zeer slecht.

Onze noorderburen tellen 1,1 miljoen flexwerkers en daarbovenop 800.000 zzp’ers. Dat zijn de zelfstandigen zonder personeel. Het zijn niet alleen oudere hoogopgeleide werknemers die aan het einde van hun carrière nog even als zelfstandig consultant gaan werken. Neen, het zijn in toenemende mate veertigers met uiteenlopende opleidingsniveaus die een job met meer vrijheid hebben en – tenminste voor de zzp’ers, niet voor de andere flexwerkers – ook meer verdienen omdat ze geen sociale premies afdragen.

In 2002 lag het aantal flexwerkers nog op 800.000 en waren er 500.000 zzp’ers. Hun aantal nam gestaag toe. Bedrijven zien dit graag gebeuren omdat ze een ‘flexibele schil’ aan werkkrachten kunnen aanleggen. Die schil wordt dikker.

Betekent dit dat het vast contract met uitsterven bedreigd is? Niet direct. Vijf jaar geleden werkte 80 procent van de Nederlanders nog in vast dienstverband. Nu is dat 75 procent, zeker geen indrukwekkende daling. Nederlandse arbeidsmarktexperts zien het aantal flexwerkers in elk geval nog toenemen. Gewoon omdat er een groep is die daar bewust voor kiest. Zo is slechts 27 procent van de uitzendkrachten daadwerkelijk op zoek naar een vaste baan.

Voor jonge Nederlanders is een flexibele baan een logische zaak. In 2001 had 35 procent van de werknemers tussen 15 en 25 een flexibele arbeidsrelatie. Ondertussen is dat opgelopen tot 52 procent. Het grote gewicht van tijdelijke arbeid in Nederland staat in direct verband met een zeer liberale wetgeving op uitzendarbeid. In Nederland zijn er geen barrières. Geen licenties, geen motieven om op uitzendkrachten een beroep te doen, geen sectoren waar een verbod geldt.

Moeilijke instroom naar werk in België

Een hoog aantal flexwerkers houdt ook een risico in. Het kan leiden tot een tweedeling van de arbeidsmarkt waarbij een deel van de beroepsbevolking voortdurend van de ene precaire job in de andere terechtkomt. Aan de andere kant zijn er de vaste contracten die meestal ook beter betaald worden.

Als bewijs voor de tweedeling wordt de volgende vergelijking naar boven gehaald: in de jaren negentig stroomde 40 procent van de flexwerkers door naar een vaste job. Nu is dat 20 procent. “Dat gebrek aan doorstroming is zeker een aandachtspunt”, zegt Jan Denys, arbeidsmarktspecialist bij Randstad. “Maar uiteraard is tijdelijk werk te verkiezen boven geen werk. Als iemand langdurig en tegen zijn zin in zo’n situatie moet werken, dan levert dat allerlei problemen op. De vraag is hoe je dit het best tegengaat.”

Aart van der Gaag, directeur van de Nederlandse Vereniging van Uitzendondernemingen (ABU), erkent dat er een probleem kan rijzen omdat tijdelijke arbeidskrachten het moeilijker hebben om een hypotheek af te sluiten of minder vlot op een gunstige pensioenregeling kunnen rekenen. Maar flexwerk staat wel gelijk met jobzekerheid. “Een flexwerker wordt sneller ontslagen dan iemand met een vast contract. Maar flexwerkers zijn ook minder lang werkloos. Ze beschouwen een ontslag niet als een drama, maar als het einde van een bepaalde periode in een specifieke job.”

Van de werkzoekenden in 2009 had in 2010 meer dan 53 procent weer een baan in Nederland, tegen 44 procent in Denemarken en 43 procent in Zweden. Aan het andere uiterste van de rangschikking staan België met 21 procent en Griekenland met 18 procent. De gemakkelijke overgang tussen werkloosheid en een job maakt dat de Nederlanders de pil van de kortere termijn voor werkloosheidsuitkeringen wel kunnen slikken.

België is ondertussen ook het pad van de sneller dalende werkloosheidsuitkeringen ingeslagen. Na vier jaar valt iedereen terug op een forfaitaire uitkering in de buurt van het leefloon. Vooral Open Vld was een voorstander van die degressiviteit. De liberalen benadrukken dat de werkloosheidsuitkeringen in theorie onbeperkt blijven in de tijd, maar omdat die uitkering niet meer loongerelateerd is, is ze de facto een beperking.

Critici van de degressieve werkloosheidsuitkeringen zeggen dat wie zijn uitkering verliest, veroordeeld is tot inactiviteit, geen job meer zoekt, sociaal geïsoleerd raakt en dus definitief verloren is voor de arbeidsmarkt. De cijfers tonen aan dat er macro-economisch geen shift is naar meer leefloon en inactiviteit, wel naar werkgelegenheid en dus minder armoede. In België is 28 procent van de beroepsbevolking niet aan het werk en zoekt geen job, in Nederland is dat 20 procent. Uit OESO-studies valt op te maken dat de uitstroom naar werk plaats- vindt vlak voor de werkloosheidsuitkering uitdooft.

Werkende armen

Nederland heeft duidelijk een meer flexibele en efficiëntere arbeidsmarkt dan België. Toch zit in de Nederlandse jobmarkt een mes dat aan twee kanten snijdt: de hoge deeltijdse arbeid. Nederland is kampioen kleine baantjes of deeltijdse baantjes, zeker onder de vrouwen. In Nederland werkt een vijfde van de totale beroepsbevolking deeltijds, in Duitsland 12 procent en in België 8.

Ruim zes op de tien Nederlandse vrouwen zijn deeltijds aan de slag, een verdubbeling in een halve eeuw. Arbeidsmarktspecialisten vinden het een goede zaak dat zo veel Nederlandse vrouwen aan de slag zijn, maar Jan Denys waarschuwt. “Je leest er zelden iets over, maar als zo veel vrouwen deeltijds werken, dan lijkt me dat wel een probleem. Er is een verhoogd risico op armoede als ze alleen komen te vallen. Nederland kent ook meer werkende armen dan België. Wellicht heeft dat daarmee te maken.”

ALAIN MOUTON

“Flexwerkers beschouwen een ontslag niet als een drama, maar als het einde van een bepaalde periode in een specifieke job” Aart van der Gaag, ABU

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content