HENDRIK DE MAN. Het gevoel eerst

De socialist Hendrik De Man is een ideologisch denker van wereldformaat. De Vlaamse socialisten durven er echter niet meer mee uitpakken.

Nederlandse socialisten lopen paars aan en verruilen hun jarenlang “vrij- en blij-linksisme” voor konsekwente nieuwe zakelijkheid. Ook bij Vlaamse socialisten sneuvelen taboes. “Zedelijke tucht. Je durft het vandaag haast niet meer te fluisteren, ” zo riep de kersverse SP-voorzitter Louis Tobback onlangs zijn gehoor toe. Tobback richt zijn verbale krachtpatserij niet alleen meer naar tegenstanders, maar ook naar de limietenloosheid inzake drugs, asielbeleid en werkonwilligen. Tobback lardeerde zijn kongrestoespraak met citaten opgediept uit een vooroorlogs schriftje “Handboek ten dienste der vrije jeugdvorming om de mens der nieuwe gemeenschap. ” (1932) van de gewezen PvdA-voorzitter Vorrink. Nochtans hebben Vlaamse socialisten een eigen, Vlaamse ideologische denker van wereldformaat alleen durven ze er niet meer mee uitpakken Hendrik De Man.

De Man wordt in 1885 in een welgesteld, kosmopolitisch ingesteld Antwerps burgergezin geboren. Getroffen door de sociale ellende rond de eeuwwisseling, verklaart De Man zich al op 16 jaar “socialist”, en wordt lid van de “Socialistische Jonge Wacht”. Later schrijft De Man zich in aan de universiteit van Leipzig om er filozofie te studeren ; hij ontmoet er onder meer Rosa Luxemburg en Trotzki. De leeshonger van De Man neemt gigantische proporties aan ; hij leest nagenoeg alle belanghebbende werken over geesteswetenschappen van die tijd. Stilaan rijpt de idee van een nieuwe syntese. Voor Hendrik De Man zijn volkenpsychologische en religieuze motieven konstituerende elementen om de groei van de arbeidersbeweging te helpen begrijpen.

Intussen maakt De Man steil opgang binnen de BWP (Belgische Werkliedenpartij) en hij wordt door voorzitter Vandervelde met enkele buitenlandse missies (Rusland, Amerika) belast. In de jaren twintig vestigt hij zich terug in Duitsland waar hij aan de universiteit van Frankfurt het vak sociale psychologie gaat doceren. Hendrik De Man verwerpt de idee dat socialisten tegenover het opkomend fascisme met gespierd antifascisme dienen te antwoorden in plaats van de eigen leer uit te diepen en uit te dragen. Zo leidt hij op 1 mei 1932 als auteur-regisseur het indrukwekkende massaspel Wir, dat met 2000 medewerkers in de grote Festhalle in Frankfurt wordt opgevoerd voor 18.000 toeschouwers. In een religieuze vormgeving geeft hij in dit spel uitdrukking aan de socialistische “Lebensgestaltung” waarin zijn idee van “de kulturele opgang van de arbeidersklasse als draagster van nieuwe kultuurwaarden” wordt gekondenseerd.

De Man schrijft rond deze periode zijn twee hoofdwerken over het socialisme, die korte tijd later na de machtsovername van de nazi’s worden verbrand. De Man wordt ontslagen aan de Frankfurtse universiteit. Terug in België geeft hij aan de universiteit van Brussel les, waar hij in ’41 door de Duitsers ontslagen wordt, en in 1946 door de Belgische autoriteiten, om precies tegenovergestelde redenen. “Een wereldrekord, ” verzucht De Man in zijn memoires.

De intussen wereldvermaarde De Man gaat rond die tijd in op de vraag van Vandervelde om een aktieprogramma tegenover de ekonomische krisis op te stellen. Hij broedt het fameus “Plan Van de Arbeid” uit (1933) en wordt in de tripartite regering Van Zeeland minister van Openbare Werken en Werkloosheid. In ’36-’38 brengt hij het tot minister van Financiën (bevreemdende funktie voor iemand die enkel een postrekening en geeneens een bankrekening had). Felle tegenkanting uit eigen rangen volgt, maar in Paul-Henri Spaak vindt hij een trouwe medestander van zijn beleid en beiden steunen een meer autoritair gericht nationaal socialisme (zonder koppelteken).

Rond die tijd wordt De Man vertrouweling van de koning, voor wie hij aan de vooravond van de oorlog enkele officieuze vredesmissies onderneemt. Tijdens en na de achttiendaagse veldtocht wijkt hij geen centimeter van de vorst. Op 28 juni ’40 richt hij als voorzitter van de BWP een manifest aan de partij, waarbij hij aanmaant tot hervatting van het werk, en tot het opgeven van elke vorm van verzet. De Duitse overwinning is voor De Man onomkeerbaar, het Duitse regime is tevens de aanzet tot een nieuw tijdperk “waarin de gemeenschapsgeest zal zegevieren over het klasse-egoïsme, en de arbeid de enige bron van waardigheid. ” Hij richt met deze bedoeling de Unie van Hand- en Geestesarbeiders op. Dit zijn veruit de enige kollaboratiedaden van De Man, al in ’41 raakt hij in onmin met de bezetter, en via sluikwegen weet naar Zwitserland te ontkomen, láng voor hij bij de bevrijding bij verstek tot 20 jaar veroordeeld wordt.

In zijn ballingsoord ontwikkelt hij verder zijn schrijverschap. Hij schrijft Jacques Coeur (1950), en Vermassung und Kulturverfall (1951). Op 20 juni 1953 grijpt een trein het autootje van het echtpaar De Man aan de spoorwegovergang, vlak bij zijn huis, waar hij zijn eigen bezoekers altijd zo uiterst voorzichtig leidde. De Man is op slag dood.

DE MAN EN HET MARXISME.

Volgens De Man zijn marxistische intellektuelen te zeer gevormd in exacte wetenschap en denken ze dat de kategorieën van het socialistisch denken als “partij”, “organizatie”, “beweging”, “solidariteit” sociologische begrippen zijn. In werkelijkheid zijn het zinnebeelden van een gevoelsinhoud die stamt uit een hoop op een betere toekomstorde. “Met elke lotgenoot met wie men tezamen onrecht lijdt, voelt men zich solidair en hoe dieper het leedgevoel, hoe groter het inzicht in de gemeenschappelijkheid van hetzelfde lot en belang. ” Wat de arbeider tot de klassenstrijd brengt, is dus niet het eenvoudige, rationele proces van de erkenning van winstbelangen, maar is volgens De Man het veel ingewikkelder, veel dieper in het gevoelsleven wortelende psychologische feit van het sociale minderwaardigheidscomplex.

De Mans relatie tot de marxistische ortodoxie is complexer dan louter afwijzing. Toch wees hij het strikt causaal en dialektisch materialisme van die leer af, omdat de logika daarvan gebaseerd is op feiten uit de wereld van de overtuiging en niet op die van de objektieve werkelijkheid. “Zelden heeft groter wetenschappelijk berg nietiger wetenschappelijke muis gebaard, dan de meerwaardeteorie van Marx, ” zegt De Man in De Psychologie van het socialisme (1926).

Het marxisme beschouwt de toenemende mekanizering en de ontscholing van de industriële arbeid als voorwaarde die vervuld moet worden, vóór het proletariaat talrijk, eendrachtig en ontevreden genoeg zal zijn om de sociale revolutie door te voeren. Niks van, zegt Hendrik De Man, de eentonige slavenarbeid ontneemt de arbeider alle levensvreugde ; de kulturele achterstand van het proletariaat is te ver gevorderd om te kunnen geloven dat een proletarische revolutie zo maar op het socialisme zou uitmonden.

In De socialistische idee (1933) bestrijdt De Man de idee van Marx dat “kultuur” een bovenbouwelement is : door een ekonomische revolutie zou de kultuur meeëvolueren. Te deterministisch, vond De Man. Socialisme was voor hem in de eerste plaats een voluntaristische etische idee, een nieuw kultureel moment dat de drie grote beschavingselementen van het Westen het Grieks denken, de kristelijke moraal en het burgerlijk humanisme tot een nieuwe eigentijdse waardenleer diende te verwerken. Ettelijke hoofdstukken wijdt De Man aan elk van deze drie beschavingselementen.

Het burgerdom laat hij samenvallen met het vroegkapitalisme (lakenhandel, gildewezen, stedelijke maatschappij-ordening). Verdraagzaamheid, stiptheid, matigheid, waarachtigheid, behoorden tot het waardenarsenaal van de namiddeleeuwse burgerij (die nog geen “kapitalistenklasse” was). De deugden van deze vroegkapitalisten, gekombineerd met die van het feodalisme (trouw, moed, discipline) en die van het joods-kristelijk erfgoed en de Griekse kultuur, zouden volgens De Man in de industriële samenleving verdergezet kunnen worden : in het socialisme, begrepen als proletarische solidariteit.

De Mans innovatie is dat hij de marxistische notie van “aliënatie” verbreedt tot een algemene kultuurmaatschappelijke trend die de faze van het laatkapitalisme doordrenkt met een voor eenieder (en dus niet enkel voor het proletariaat) schadelijke mentaliteit, die getypeerd wordt als nietsdoenerij, conformisme, ostentatieve konsumptie. Dit waardenpatroon eigen aan het laatkapitalisme doodt de altruïtische instinkten van het gemeenschapsgevoel, doodt de drang tot wederkerig hulpbetoon, eigen aan het menselijk bestaan. “Het absoluut hedonisme is niet in overeenstemming te brengen met de principiële houding ener beweging die zich tegen het egoïsme van haar genotskultuur richt. ” Kortom, voor De Man is het socialisme een politieke pedagogie, niet enkel gericht op het veranderen van de instellingen, maar ook van mensen. Wie durft dát nog te fluisteren ?

ERIK ARCKENS

HENDRIK DE MAN Zijn socialisme was niet enkel gericht op het veranderen van instellingen, maar ook van mensen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content