Had België maar de pensioenproblemen van Nederland
Pensioenen zijn de absolute slokop in de Belgische begroting. Eén op de vijf euro’s gaat naar onze pensioenen. Prognoses tonen aan dat die kosten nog zullen toenemen. Toen ik een tijd geleden deelnam aan een Nederlands pensioendebat, besefte ik dat ook onze noorderburen kampen met aartsmoeilijke vraagstukken over de toekomst van hun pensioenen. Moeten pensioenen flexibel of solidair zijn? Volgens welke methode moet het pensioenvermogen worden omgezet in individuele potjes? Hoe compenseer je veertigers die decennia hebben gespaard voor hun pensioen, maar er minder zullen uithalen dan de oudere of jongere generaties?
Nederland heeft een pensioenkas van 1.517 miljard euro. Net wat anders dan de 54,3 miljard die onze regering zoekt om de pensioenen van volgend jaar te betalen.
Terwijl het debat vorderde, viel ik van de ene verbazing in de andere. Zo ontdekte ik dat Nederland over een pensioenkas van 1.517 miljard euro beschikt. Net wat anders dan de 54,3 miljard die de Belgische regering zoekt om de pensioenen van volgend jaar te betalen. En toch is die ogenschijnlijke luxesituatie voor Nederland een lastige kwestie. Soms wordt de oplossing van een probleem – in dit geval de financiering van de pensioenen uit dat belegde pensioenvermogen – na een tijd een groter probleem dan wat men aanvankelijk wilde oplossen.
En toen was het mijn beurt. Door onvoldoende kennis van de Nederlandse pensioenmaterie stelde ik met de voeten vooruit dat het land een ‘probleem’ lijkt te hebben dat geen enkel ander Europees land heeft, en vooral België niet. Als een hond in een kegelspel probeerde ik een creatief antwoord te bieden op het Nederlandse pensioenvraagstuk. “Waarom verdelen jullie dat geld uit de pensioenkas niet meteen onder de burgers? Met pakweg 10 miljoen pensioengerechtigden kunnen jullie aan iedereen op slag 150.000 euro geven.” Ik gaf aan dat dit zonder twijfel veel sociale problemen zou oplossen in een land dat onlangs de hoogste inflatie en energieprijs in Europa kende.
Na zo’n ingreep zou Nederland in dezelfde pensioensituatie zitten als zowat alle andere landen in de Europese Unie. Geen geweldige, maar ook geen dramatische positie dus. Het Europese monetaire beleid, dat vooral gericht is op pensioenen in Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje en grotendeels uit belastinggeld betaald wordt, zou sowieso beter passen bij Nederland. Zeker in tijden van vergrijzing, hoge inflatie, lage rente, volatiliteit op de beurs, spanningen tussen rijk en arm, oorlog en groeiende arbeidsmobiliteit en -flexibiliteit.
Mijn interventie maakte niet meteen indruk, om het eufemistisch te stellen. Sterker nog: ze werd afgedaan als een slechte Hollandermop. Maar hoe denkt Nederland dan wél het rendement van zo’n enorm pensioenvermogen te vrijwaren? De regering stelde onlangs een nieuwe pensioenwet op om het systeem te vereenvoudigen. De pensioenpot moet tegen 2028 in ongeveer 10 miljoen individuele pensioenpotjes verdeeld worden. Elke burger zal zelf aan de slag moeten gaan om zijn financiële risicoprofiel te bepalen en zijn potje te beheren. Het wordt ongetwijfeld een uitdaging om door de bomen van de beleggingsfondsen het bos te zien, de juiste investeringsbeslissingen te nemen en voldoende pensioen op te bouwen. Als u het mij vraagt, lijkt het toch sterk op het uitdelen van de grote pensioenpot zoals ik dat provocerend voorstelde.
Dat we maatschappelijke kwesties in België en Nederland anders aanpakken, is niet abnormaal. Maar het verschil in visie is dit keer wel erg frappant. 54,3 miljard euro belastingen heffen om in 2023 de pensioenen te kunnen betalen, of er in vier jaar tijd voor zorgen dat burgers 1.517 miljard euro intelligent investeren, zodat ieder voldoende eigen pensioen opbouwt. Is de Nederlandse strategie te optimistisch? Misschien. Maar zeg nu zelf: welk probleem zou u het liefst oplossen als politicus?
De auteur is CEO van Vanbreda Risk & Benefits en voormalig managing director en partner van Boston Consulting Group
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier