GROEP BRUSSEL LAMBERT. Il faut le Frère

Hans Brockmans
Hans Brockmans redacteur bij Trends

Hoe Albert Frère onder de vlag van de Belgische verankering de Belgische ekonomie een stukje verfranste met van oorsprong voornamelijk Vlaams geld. Een blik op de metodes en praktijken van een hoofdrolspeler bij (onder meer) Petrofina, koploper in onze gekonsolideerde Top 100.

“Had Vlaanderen maar een zakenman van het kaliber van Albert Frère, ” hoorden we dikwijls verzuchten op debatten rond de verankering. Klopt. Albert Frère, begonnen als een kleine ijzerhandelaar, is uitgegroeid tot “le plus puissant des Belges, ” volgens de Brusselse Le Monde-korrespondent Jean de la Guérivière. Tegelijkertijd is hij, nog volgens diezelfde bron, le plus français der Belgen.

VAN INDUSTRIEEL NAAR TRADER.

Albert Frère werd 69 jaar geleden in Pont-L’Eveque (Charleroi) geboren. Omdat hij zijn vader vroeg verloor, stond hij reeds op 17-jarige leeftijd in de familiale ijzerwinkel. Etablissements Frère-Bourgeois (het tweede deel is de naam van Frères moeder) werd al snel aktief in de groothandel van ijzerwaren. In 1954 nam Albert Frère voor een spotprijs de staalfabriek Laminoirs du Ruau op sterven na dood over van de staalgroep Arbed. Albert Frère werd gedelegeerd bestuurder van Ruau in 1960 en bracht als krisismanager een opgemerkte turn-around teweeg. Met de hulp van Cobepa (de Belgische poot van het Franse Paribas), vanaf de beginjaren in het kapitaal van Frère-Bourgeois aanwezig, wist Frère de versnipperde Henegouwse staalindustrie te verenigen.

Cobepa-voorzitter Pierre Scohier verklaart in intieme kring nog steeds dat hij Albert Frère heeft grootgemaakt. Frère antwoordt hierop dat le petit génie, zijn koosnaampje voor Scohier, slechts de steun geeft die hij de man van Paribas eerder van de Franse moeder heeft verkregen.

De Paribas-dochter bracht haar staalparticipaties onder in Frères holding, Financière de Ruau, in ruil voor enkele stoeltjes in de raad van bestuur en “reële macht, ” schrijft Francis Groff in de eerste biografie over Frère. (Albert Frère – Le pouvoir et la discrétion, 1995, Brussel, Ed. Labor)

Op termijn werd Financière de Ruau, waarin ook Bruxelles Lambert participeert, eigenaar van Hainaut-Sambre en Thy-Marcinelle. In 1973 deed Frère een meesterzet op het schaakbord van de staalsektor. Hij splitste Frère-Bourgeois Commerciale (FBC) af en Frère-Bourgeois werd een financiële holding.

FBC rijfde ook de handelsaktiviteiten van Hainaut-Sambre en Thy-Marcinelle binnen en kocht in 1976 het Vlaamse Grosjean over. “Specifiek wat Grosjean betreft, is de taktiek van Frère duidelijk, ” schreef Trends in 1983. “Hij koopt tweede-keuzeprodukten aan en versast ze via Grosjean als eerste-keuzeprodukten op de markt. “

Volgens verschillende bronnen was dit typerend voor de trader, die Frère steeds is geweest. Door een deel van de staalproduktie een klasse lager te kwalificeren dan in realiteit, zou FBC dat een kontraktueel monopolie had het aan een uiterst lage prijs kopen én aan de reële prijs van de hand doen. De krisismanager van het Waalse staal Jean Gandois sprak van een “systeem”, dat “één van de redenen was waarom Charleroi percentages van tweede keuze haalt die het dubbele bedragen van wat andere fabrikanten van dezelfde produkten halen. “

FBC maakte een winst van 41 miljoen in 1979 en 91 miljoen in 1980. Uiteraard boekten de staalfabrieken verlies. Geen probleem. De produktie was juridisch afgescheiden, zodat het faillissement FBC niet zou deren. Het was een sterfhuiskonstruktie avant-la-lettre. Bovendien gìng de fabriek niet dicht, omdat de regering zo vriendelijk was er miljarden in te stoppen.

MONSTERVERBOND.

Na het “plan-Claes” (1978) voor de staalsektor werd de Belgische overheid in juni 1979 voor 42 % aandeelhouder van TMP (Thy-Marcinelle-Providence) en voor 49 % in Hainaut-Sambre. En, niet onbelangrijk, de overheid kocht ook 49 % van de handelsonderneming Frére-Bourgeois Commerciale. Kostprijs : 735 miljoen frank.

Hugo Schiltz, voorzitter van de Volksunie, die toen aan de regering deelnam : “Het staaldossier werd in drie dagen afgehandeld. Frére-Bourgeois en Generale Maatschappij lieten een deel van hun bijna waardeloze staalaandelen door de staat overnemen. Ettelijke jaren nadien werden die bedrijven nog gefinancierd door kredieten met staatswaarborg, soms geleverd door de banken uit dezelfde holdings. Een magnifieke operatie ! “

Volgens Schiltz speelde Willy Claes een sleutelrol in dit dossier. “Er heerste paniek bij de regering, vooral bij Claes, ” herinnert hij zich. “De Generale zei dat ze op het punt was financiëel te bezwijken. En de Generale was België. Verder zouden de metallo’s van de FGTB in opstand komen. Het verbond van big labour and big money eiste geld van de regering. “

In 1980 bezweek de regering voor een tweede keer onder de chantage van dat verbond. Volgens het oorspronkelijke “plan-Claes” moesten er zich op termijn drie staalassen vormen : Charleroi-Arbed-Sidmar (“de banaan”), de onafhankelijken (Boël, Clabecq) en Cockerill.

Cockerill stond daardoor ten dode opgeschreven. Tenzij het een alliantie met Hainaut-Sambre vormde. Willy Claes verklaarde later dat Cockerill-topman Julien Charlier begreep dat Charleroi veel minder dan Luik een ernstige kans maakte met het staalplan. Daarom wilde Charlier zijn fabriek “uit machiavellisme” aan de wagon van Charleroi hangen.

Zonder zijn aandeelhouder Generale Maatschappij op de hoogte te brengen, schakelde Charlier zijn Karolingse kollega Frère in. En de toen almachtige PS-voorman André Cools, die vreesde voor een breuk in de solidariteit tussen de metallo’s en de “oorlog tussen Charleroi en Luik”. Hij zag een fusie tussen de staalfabrieken en de vorming van één Waalse onderneming hoewel tégen de principes van het plan-Claes wel zitten.

En Frère ? Die had vooral oog voor de commercializering van de staalprodukten via FBC. Enkel onder die voorwaarde wilde hij de Karolingse staalfabrieken koppelen aan de Luikse. Het drietal ging in de kerstvakantie van 1980 uiteindelijk, elk om specifieke motieven, akkoord met de fusie.

Willy Claes, terug van een vakantietrip, voelde zich in de hoek gedrumd. Zijn njet tegen het drietal zou leiden tot “politieke ongelukken met het kabinet”, verklaarde hij. Het was een “politieke must” om de fusie goed te keuren.

Cockerill Sambre zag in 1981 het licht. En Frère kreeg het monopolie op de hele Waalse staalhandel.

DE SPRONG NAAR DE WERELD.

Na de staaloperatie groeide de vrees dat Frère zich uit het staal wilde terugtrekken. Le Peuple voorspelde : “Met de medeplichtigheid van de Belgische overheid desinvesteert hij uit het Waalse staal om internationale operaties uit te voeren. “

Wat gebeurde. De regering kwam over de brug met 1,25 miljard om de resterende FBC-aandelen (een meerwaarde van 63 % in amper twee jaar tijd) over te kopen. De onderhandelaars over de overdracht van FBC aan de overheid waren Jean Gandois en Jean-Pierre Pauwels, toenmalig kabinetschef van Willy Claes. Gandois, het typische produkt van een technokratenschool en diep geworteld in het Franse politiek-ekonomische netwerk, en Frère waren bij de “betwiste verkoop van FBC” volgens Le Soir “bijna samenzweerders” en werden vrienden voor het leven.

De Belgische financiële wereld heeft diep in het hart Frère deze operaties nooit vergeven. De Boëls, lees : de oude industriële adel, beschouwen hem in privé-gesprekken als “de doodgraver van het Waalse staal”. Etienne Davignon, die dicht bij de familie Boël staat, liet zich ooit ontvallen dat hij een boek zou willen schrijven over de staalperikelen van de Karolingse zakenman. En Davignon weet waarover hij praat. In de bewuste periode was hij immers Europees Kommissaris voor de staalsektor.

HOLDINGS.

Na deze “holdup van de eeuw op de Belgische schatkist” (dixit Schiltz) beschikte Frère over een oorlogskas van (minimum) twee miljard frank. Een deel van het geld werd gebruikt om de “operatie-Paribas” te financieren. Een operatie die door de Institutional Investor werd omschreven als de… “meest gewaagde holdup sinds de fameuze aanval op de Brits posttrein”.

Tijdens een etentje met enkele vrienden, waaronder Gérard Eskénazy (Paribas) en Pierre Scohier (Cobepa), in Frères villa in Saint-Tropez groeide het idee om de Belgische en Zwitserse belangen van Paribas onder te brengen bij Pargesa, een Zwitserse holding.

Aan de vooravond van de nationalizering van Paribas zoals aangekondigd door de Franse president François Mitterrand, deed Frère via Pargesa in 1981 een openbaar bod op de onderneming. Zo wist hij 30 % van de portefeuille uit de greep van de Franse overheid te houden. Dat gebeurde met behulp van de Canadese holding Power Corporation, geleid door Québécois Paul Desmarais.

De Franse overheid reageerde woedend. Toplui die de operatie uitvoerden, werden door de Franse doeane aangehouden. Hun papieren werden gekopieerd. De Franse regering zette de top van Paribas, Pierre Moussa en Gérard Eskénazy, aan de deur. Eskénazy kwam terecht in het zakenimperium van Frère.

Later werden de plooien tussen Frère en de Franse regering gladgestreken en kwam Paribas Suisse onder het gezamenlijke beheer van Pargesa en de Franse regering.

GROEP BRUSSEL LAMBERT.

De tweede belangrijke gezamenlijke operatie van Frère en Paribas vond plaats in 1982, toen ze de noodlijdende Groep Brussel Lambert overnamen.

GBL was de opvolger van een fusie tussen Compagnie Lambert en Brufina/Cofinindus (holdings van de familie de Launoit) tot Compagnie Bruxelles Lambert (1972). Deze fusie leidde ook tot het samengaan van de Bank van Brussel (die zware wisselverliezen had geleden) en Banque Lambert tot Bank Brussel Lambert (1975).

GBL kwam op een gegeven moment in zware problemen door een miljardenlening in Zwitserse frank (omdat die munt plots was gestegen) en een gebrek aan rendabiliteit.

In de loop van 1981 wist Baron Léon Lambert de Canadese financier Belsberg te overtuigen om zwaar in GBL te investeren. Maar Frère, die met een minieme participatie in GBL aanwezig was, riep alle hens aan dek tegen de Canadese operatie. De Belgische verankering zou in gevaar komen.

De Bankkommissie liet (ondanks protest van Baron Lambert) weten dat de Canadese participatie haar ongelegen was. Een groep ondernemingen rond Albert Frère, volgens Baron Lambert aktief gesteund door de Franse overheid, bood een “alternatief”. Ze wilden via een kapitaalverhoging van 2,6 miljard de GBL Belgisch houden. Belgisch ? De Groep Frère bestond voor 48 % uit Pargesa (gekontroleerd door Frère en Paribas met de financiële steun van buitenlandse investeerders) en voor 30 % uit Cobepa (dus Paribas).

De groep Frère kreeg uiteindelijk het fiat van de Bankkommissie. Het Franstalige satirische weekblad Pan (erg thuis in de traditionale beau monde) sprak van de Anschluss van Brussel Lambert. Eén maand later verklaarde Frère-de-verankeraar dat hij het GBL-belang in BBL wilde afbouwen van 46 % naar 10 %.

Het klassieke Belgische schema haalde het weer op de vrije markt. Een niet-Franse onderneming wilde participeren in een Belgisch bedrijf, maar mocht dat niet omwille van de Belgische verankering. Waarop een groep, gekontroleerd door Frans kapitaal maar met een Belgische façade, op de proppen kwam als redder in nood.

Frère beheerde vanaf het begin de GBL met ijzeren hand. Het oude management werd aan de kant gezet. Een toenmalige medewerker van Baron Lambert : “Op een receptie liet Jacques De Norre, een topmedewerker van Frère, rustig weten dat Lambert de bloempot van GBL zou worden. “

PSEUDOVERANKERING.

Met GBL beschikte Albert Frère over een vehikel waarmee hij greep kreeg op de Belgische financiële wereld. Hij wist zijn rol als “Belgische verankeraar” op een geslepen manier uit te buiten.

Le Soir citeert echter een zakenman, die zegt dat Frère de belgitude gebruikt als een “onderhandelingstaktiek”. Een financier : “Als er een Frans paard van Troje is in België, dan is het Frère met zijn imperium dat gebonden is aan Paribas en UAP. “

Een ander mooi voorbeeld deed zich voor in 1987, toen Axa een poging deed om Royale Belge over te kopen. Frère riep, traditiegetrouw, alle hens aan dek en nam met Royale Vendôme (gekontroleerd door GBL en UAP) de meerderheid in Royale Belge. De Belgische driekleur leek gered.

Maar in 1992 verkocht GBL een kontroleparticipatie in Royale Vendôme zonder dat er een premie aan de andere aandeelhouders van het beursgenoteerde Royale Belge werd betaald aan UAP en dit met een fikse meerwaarde. De voorzitter (en inmiddels gedelegeerd bestuurder) van Royale Belge is de hoofse graaf Jean-Pierre de Launoit, de enige van de vroegere familiale aandeelhouders die in de verzekeringsonderneming mocht blijven. Een vriend van Frère noemt hem chairman in the chair. “UAP beslist, via direkteur Pierre Labadie, over Royale Belge, ” klinkt het uitdrukkelijk aan de top bij een konkurrent uit de verzekeringstop-drie. Belgische verankering ?

Het afspringen van de overeenkomst tussen BBL en Internationale Nederlanden Groep (1992) deed zich in dezelfde kontekst voor. Hoewel de BBL-direktie opteerde voor een samengaan met ING, en de Zwitsers-Amerikaanse bank Crédit Suisse First Boston de fusie verdedigde, “raakte ook de ING verstrikt in de wirwar van emotionele, politieke en financiële belangen die België zo’n geheel eigen zakelijke kultuur geven, ” merkt de Nederlandse auteur Marcel Metze op (Marcel Metze, De Geur van Geld, 1993, Sun, Nijmegen).

“Frère deed er alles aan om het ING moeilijk te maken, ” schreef de Nederlandse Volkskrant. “Hij schakelde een heel netwerk van bevriende relaties in en schermde daarbij met het argument dat BBL een Belgische verankering zou moeten hebben. Voor velen was dat een lachertje, want Frère heeft zelf uitstekende kontakten met Franse financiële groepen als de bank Paribas en de verzekeraar UAP. “

Het gevolg van de maneuvers rond ING keerde zich deze keer tegen Frère. Uiteindelijk kon hij BBL niet verkopen. De truuk van de Belgische verankering Frère wilde gewoon de prijs opdrijven lukte niet. Het gebrek aan een stabiele partner maakt van BBL een zwalpend schip, dat Frère onmiddellijk zal verkopen aan de meestbiedende.

Ook in andere dossiers, zoals dat van luchthavenexploitant BATC en Sabena, kon Frère zich inwerken onder het mom van de Belgische verankering.

FRANSE VERANKERING.

Dat het Belgische imago van Frère met een korrel zout moet worden genomen, is de laatste jaren veel duidelijker geworden. Zo verklaarde hij in maart 1994 : “Wij zijn Europeanen. Het belang van het verankeringsdebat wordt door velen in België overdreven. ” Sterker nog, Frère noemt zich uitdrukkelijk francophone et francophile. Met deze opmerkelijke uitspraak valt de Belgische façade van Groep Brussel Lambert.

De koerswijziging is eenvoudig te verklaren. Het zwaartepunt van Frères investeringen is richting Frankrijk verschoven. CLT is grondig hervormd om de mediabelangen van Frère te garanderen. Na een herschikking kontroleren Havas en de tandem GBL/Electrafina elk 40 % en 60 % van Audiofina, de holding boven CLT.

Voor GBL, dat onder meer in UAP participeert om de Franse verankering (!) te garanderen, “zijn de Franse politici en netwerken belangrijker geworden dan de Belgische”, weet een vriend van Albert Frère. “Het gevolg is dat GBL een vehikel werd ter verdediging van de Franse belangen. “

De Franse groep Compagnie Générale des Eaux (CGEaux) werpt zich meer en meer op als een nieuwe partner van Frère. CGEaux heeft 20 % in Electrafina, dat de belangen van Frère in Tractebel (21 %) en Petrofina (20 %) groepeert, maar wenst die participatie uit te breiden tot 25 %. CGeaux, GBL en France Télécom maken eveneens deel uit van de “harde kern” van de Franse mediagigant Havas en worden door Libération uitgeroepen tot “de nieuwkomers” om van de onderneming “een grote multimediagroep van Franse oorsprong te maken”.

Het hoeft geen betoog dat Albert Frère hiervoor de uitdrukkelijke steun krijgt van de Franse regering, want in dit dossier “weegt de politiek permanent zwaar door” (La Tribune Desfossés. Havas-topman Pierre Dauzier noemt GBL dan ook een “politieke partner” in het Franse mediadossier.

DE TOVENAAR.

Elf Aquitaine leek in 1993-’94 aan te sturen op een alliantie met Petrofina. Onder het voorzitterschap van de toenmalige voorzitter Loïk le Floch-Prigent begon Elf in het geheim aandelen (net geen 5 %) van Petrofina over te kopen. In dezelfde periode bleek dat Elf Aquitaine en CGEaux een belangrijke minderheidsparticipatie namen in de Nationale Portefeuillie Maatschappij (NPM, een sleutelholding in de GBL-struktuur), terwijl NPM zou deelnemen aan de privatizering van Elf Aquitaine.

Gevreesd werd dat dit zou leiden tot een fusie tussen de twee groepen. Albert Frère ontkende dat in alle toonaarden : “Petrofina behoort tot het patrimonium van België. ” Had de gewezen topman van Petrofina, Adolphe Demeure gelijk toen hij verklaarde dat iedereen in het kapitaal van Petrofina mocht treden “behalve big Frère” ?

“De grote droom van Frère is een verbond tussen Petrofina en Elf Aquitaine, ” zegt een vriend. “Hij gebruikt daarbij zijn typische onderhandelingstruuk. Hij verklaart aan iedereen die het wil horen dat hij zoiets onder geen enkele omstandigheid wil realizeren. Zodat zijn prijs stijgt. Ondertussen onderhandelt hij met de vijand. Albert is de tovenaar, die met zijn ene hand het publiek bespeelt, terwijl de andere stiekem het tegenovergestelde doet. Er zijn voorbeelden legio : ING, GBL, tot en met Tractebel. “

Onze zegsman verwijst hierbij naar de strijd tussen Tractebel-topman Philippe Bodson en Gérard Mestrallet, de toenmalige gedelegeerd bestuurder van de Generale Maatschappij. Frère schaarde zich achter Mestrallet, die meer macht wilde in Tractebel en de eigenzinnige Bodson aan de kant wilde zetten. “Het is de tweede keer dat Frère probeerde zijn invloed te vergroten, ” aldus zijn vriend. “In de periode van de raid op de Generale, trachtte hij de verzwakte positie van Tractebel-voorzitter Guy de Wouters te misbruiken om zijn stempel op de groep te drukken. “

“Vroeger kocht en verkocht Frère staal, ” luidt het in de wandelgangen van Generale Maatschappij. “Vandaag koopt en verkoopt hij aandelen. Hij bezorgt het kapitalisme een slechte naam. Wat is de toegevoegde waarde van Frère voor de Belgische ekonomie geweest ? Geen enkele. “

HANS BROCKMANS

ALBERT FRERE (GBL) Zijn strategie : de Belgische verankering inroepen om een bedrijf uit buitenlandse handen te houden. En dan te verkopen aan zijn Franse partners.

ETIENNE DAVIGNON (GENERALE MAATSCHAPPIJ) De burggraaf zou wàt graag een boek schrijven over de woelige overgang van staalbaron Frère naar financier Frère.

GERALD FRERE “Een hardwerkende zakenman, maar hij mist het genie van vader Albert. “

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content