Groen gras
Uit het pas verschenen boek “De spraakmakers” blijkt hoever Jo Lernout en Pol Hauspie zich aan de rand van de afgrond hebben gewaagd. Zelfs in 1994, toen honderden particulieren obligaties kochten van hun bedrijf.
De perszaal vorige week in het Brusselse hotel Le Meridien zat volgestouwd met een 80-tal journalisten en financiële analisten. Lernout & Hauspie Speech Products (LHSP) maakte er opvallend goede jaarresultaten bekend. Voor het hele boekjaar 1997 sloot de omzet af op 99,4 miljoen dollar (zo’n 3,5 miljard frank), 220% meer dan het jaar voordien. De nettowinst – voor uitzonderlijke resultaten – steeg van 3,5 naar 20,1 miljoen dollar. Het goede nieuws duwde de koers van het aandeel prompt naar 66 dollar.
Vandaag wordt het Ieperse spraaktechnologiebedrijf door bijna iedereen erkend als een succes. De participatie van Microsoft vorig jaar in het bedrijf en de lovende woorden van Bill Gates vorige woensdag tijdens zijn bezoek aan Brussel zijn opmerkelijke pluimen op de hoed van de twee stichters, Jo Lernout (48 j.) en Pol Hauspie (45 j.).
Maar ooit was het anders. Het Ieperse spraaktechnologiebedrijf – dat op 10 december 1987 boven de doopvont werd gehouden – werd jarenlang vergeleken met een hete luchtballon, die vroeg of laat doorgeprikt zou worden. Een tweede Super Club. Een risicovol initiatief dat massa’s geld opslorpte en waaraan de Belgische financiële wereld zich de vingers niet wilde branden.
Uit het pas verschenen boek “De Spraakmakers: Geldnood en groei aan de rand van de afgrond” van Trends-journalist Piet Depuydt blijkt hoezeer Jo Lernout en Pol Hauspie met dit risico vergroeid waren. “Het gras is altijd groener aan de rand van de afgrond,” droegen zij jarenlang als lijfspreuk mee. Ook hun financieringskanalen waren ongebruikelijk (zie kader: Jos en Leo Delcroix).
In de zomer van 1994 ging het bedrijf verwoed op zoek naar privé-kapitaal bij honderden boeren, middenstanders en ondernemers uit West- en Oost-Vlaanderen. Die operatie mislukte eigenlijk. Een fragment uit het boek toont dit aan.
Op de gelijkvloerse verdieping van een kantoorgebouwtje langs de Leievaart, vlakbij de Broeltorens, zaten drie mannen hun koffie te slurpen. Buiten hing er ochtendmist. De deuren van het Kortrijkse filiaal van beursvennootschap Goethals & Co zouden pas om 9.00 uur openen. “Dat is nu een bedrijf waarin ik geld zou willen investeren,” sloeg Ronny Van den Bogaerde hard met de handpalm op de krant die voor hem lag. Op de voorpagina van De Financieel Economische Tijd stond in blokletters afgedrukt: “Lernout & Hauspie Speech Products wil dit jaar zeker naar de beurs.” De krant was gedateerd op zaterdag, 29 januari 1994.
Zijn collega, Marc Six, kwam erbij staan. “Jawadde,” las hij met samengeknepen ogen over zijn kop dampende koffie heen. “Waardering mogelijk reeds boven de 7 miljard frank. Dat moet een hele klepper zijn.”
Eddy Vandermeulen zat wat verderop in de kamer en had aandachtig meegeluisterd. Hij was een zelfstandig agent van Goethals & Co en was daarvóór jarenlang kantoordirecteur geweest bij de Cera-bank. Hij kende het bedrijf LHSP. Het kon computers doen spreken. Het was in het Ieperse gevestigd, dichtbij Poperinge, de streek waar hij vandaan kwam. En Pol Hauspie, één van de zaakvoerders van het bedrijf, was een oude bekende van uit zijn jeugdtijd. Ze hadden samen op school gezeten. Eddy Vandermeulen was een viertal jaren jonger dan hem.
“Misschien moet ik hem eens bellen,” dacht de zelfstandige beursmakelaar bij zichzelf. En hoe meer hij erover nadacht, hoe zinvoller hij het idee vond. Dit bedrijf genoot grote bekendheid in de streek rond het Ieperse en zou wellicht een heel aantal particuliere beleggers kunnen interesseren. Eddy Vandermeulen kende één van de bedrijfsleiders. Dit zou een goeie introductie zijn. ‘s Avonds thuis raapte hij alle moed bijeen, nam de hoorn op, toetste het nummer in en kreeg na enig doorschakelen Pol Hauspie zelf aan de lijn. Beide mannen legden een afspraak vast.
Hun ontmoeting
ging door in café-restaurant Amfora op de grote markt in Poperinge. Ze haalden de nodige herinneringen op. En dan kwam Pol Hauspie ter zake. Hij vertelde dat het bedrijf een private kapitaalplaatsing aan het voorbereiden was van 20 miljoen dollar. Dit geld zou voornamelijk in het buitenland worden opgehaald. Eddy Vandermeulen spitste de oren. Zonder het goed en wel te beseffen, opperde hij de idee om dit geld in eigen streek bijeen te zoeken. De grootte van het bedrag – 660 miljoen frank – drong blijkbaar niet helemaal tot hem door. “Ik ken voldoende mensen uit de streek,” zei hij zelfverzekerd. “Ik ga meteen het nodige doen om het hoofdkantoor van Goethals & Co in Aalst hiervan op de hoogte te brengen.”
Goethals & Co zag wel iets in zo’n operatie. De meeste betrokkenen bij de beursvennootschap zouden echter nadien toegeven dat ze eigenlijk niet goed wisten waaraan ze begonnen. De beursvennootschap had de mensen noch de nodige expertise in huis om het spraaktechnologiebedrijf op een professionele wijze te begeleiden.
Ook Larry Levy, de advocaat van LHSP in Boston, toonde zich erg sceptisch. Goethals & Co was een kleine garnaal in de internationale wereld van investeringsbankiers. De kapitaalbasis bedroeg slechts 50 miljoen frank. En zelfs het bedrag van de private plaatsing, 20 miljoen dollar, was groter dan het volledige balanstotaal van de beursvennootschap.
Toch wilde
Pol Hauspie dit idee niet laten vallen. Stilaan was bij hem en Jo Lernout het besef gaan groeien dat dit weleens de gedroomde gelegenheid kon zijn om op grote schaal particulier geld aan te spreken én tegelijkertijd de band met de Vlaamse regio en de overheid te versterken. Trouwens, geen enkele van de grotere beursvennootschappen in België zoals een Dewaay, Petercam of Puilaetco, was bereid om de plaatsing te doen. Beide ondernemers besloten voet bij stuk te houden en overtuigden Larry Levy om de operatie op die manier voor te bereiden.
Samen met Eddy Vandermeulen, Ronny Van den Bogaerde en vennoot Willy Pardaens van Goethals & Co trokken ze naar de VS om er met de Security and Exchange Commission ( SEC) te praten. Er werd gedacht aan de uitgifte van automatisch converteerbare obligaties (ACO’s) tegen een rentevoet van 7,5%. In een ontwerpovereenkomst, gedateerd op 21 april 1994, werd de procedure voor de plaatsing vastgelegd. De vergoeding van de beursvennootschap werd bepaald op 5% van het geplaatste bedrag, omgerekend zo’n 33 miljoen frank.
Goethals & Co moest echter een performance bond of bankgarantie afleveren om zijn kredietwaardigheid te bewijzen. Voor de financiering van die waarborg werd contact opgenomen met Paribas, de huisbankier van LHSP. Erik Goethals, gedelegeerd bestuurder van Goethals & Co (toen ook voorzitter van voetbalclub Eendracht Aalst), kende namelijk heel goed de directeur van Paribas-Gent, Jan Baert. De bank werd ook gevraagd of ze geïnteresseerd was om advies te geven aan Goethals & Co bij de private plaatsing. Het antwoord van Paribas was echter categoriek “neen”.
Lotjes van de Loterij
De vergadering waarop dit onderwerp besproken werd, ging door op woensdag, 13 april 1994. Paribas werd daar vertegenwoordigd door René Avonds. Aan de zijde van Goethals & Co waren de drie vennoten aanwezig: Erik Goethals en zijn twee medebestuurders Willy Pardaens en Raf Bauwmans. De sfeer op de vergadering was grimmig. Het trio voelde meteen aan dat er twee kampen waren in de bank ten aanzien van LHSP: de positivisten die rotsvast geloofden in het Ieperse spraaktechnologiebedrijf, en de negativisten die een tweede Super Club op zich zagen afkomen en zo snel mogelijk de kraan wilden dichtdraaien. René Avonds behoorde eerder tot die laatste groep.
Paribas gaf één officiële reden waarom het weigerde met Goethals & Co samen te werken. De bank vond dat kredietverstrekking én betrokkenheid bij de verkoop van aandelen in één en hetzelfde dossier niet kon – dit om mogelijke belangenvermenging te vermijden. Maar tijdens de vergadering werden ook emotionele argumenten op tafel gegooid. Zoals: “U en uw klanten zouden beter lotjes van de Nationale Loterij kopen dan aandelen van LHSP”.
Goethals & Co was onthutst zoiets te vernemen van een bank die al meer dan 450 miljoen frank kredieten aan LHSP had toevertrouwd. Er begon opnieuw grote twijfel te groeien bij de beursvennootschap. Jo Lernout en Pol Hauspie bewogen hemel en aarde om Goethals & Co niet te laten afhaken. Het werd stilaan duidelijk dat de ACO-lening voor beide ondernemers het laatste redmiddel was om nog aan vers geld te komen.
Er was echter een belangrijke clausule opgenomen in de ontwerpovereenkomst van 21 april 1994: voor de private plaatsing van obligaties moest eerst een advies worden ingewonnen bij een advocatenkantoor in België. De SEC-advocaten wilden zekerheid hebben dat de regels van de Belgische Commissie voor het Bank- en Financiewezen ( CBF) werden nageleefd. En er was meer. Toen Bruno Accou, een jonge investeringsbankier bij Indosuez die als waarnemend adviseur in het directiecomité van LHSP zetelde, op de hoogte werd gebracht van de ACO-plannen, trok hij aan de noodrem. Hij wees alle betrokkenen op het koninklijk besluit van 9 januari 1991. Volgens dit KB was de ACO-plaatsing die LHSP wilde doen, een publieke uitgifte. En daarvoor moest het fiat van de CBF bekomen worden.
Bruno Accou belde ijlings naar Louis Verbeke van het Brusselse advocatenbureau Loeff Claeys Verbeke, een goede vriend die hij had leren kennen op de Gentse Vlerick School. De Brusselse raadsman besloot van zijn goede relaties met de CBF gebruik te maken om de zaak onmiddellijk bij de voorzitter zelf, Jean-Louis Duplat, aan te kaarten.
Op woensdag,
11 mei 1994, om 10.00 uur werd met Duplat een afspraak gemaakt. Die laatste keek raar op toen hij op de hoogte werd gebracht van de plannen van LHSP. Toch kreeg het Ieperse technologiebedrijf precies één week later, op 17 mei, van de CBF het fiat om een prospectus aan te maken. Er werd een heel stricte timing vastgelegd. De voorzitter belde op een bepaald moment zelfs in hoogsteigen persoon Bruno Accou op met de opmerking: “Kijk, meneer Accou, we zijn nu maandag, de 23ste, u had beloofd om me sectie drie van de prospectus af te geven, ik heb nog niets gezien”. Zo’n interventie was erg ongebruikelijk. Volgens diverse betrokkenen bleek Jean-Louis Duplat bovendien erg goed geïnformeerd te zijn over het doen en laten van LHSP, hij volgde het bedrijf op de voet.
Blijkbaar hield Duplat er wel degelijk rekening mee dat het dossier kon ontsporen. Een tweede affaire Super Club, waarbij de aandelen publiekelijk op de markt waren verspreid zonder effectieve controle van de CBF, wilde de voorzitter absoluut vermijden.
Uiteindelijk zouden Duplat en zijn ploeg het dossier in minder dan zes weken afhandelen. Een recordtempo. Op 21 juni 1994 werd de prospectus voor de ACO-uitgifte officieel goedgekeurd. Een week later, op 27 juni, konden LHSP en Goethals & Co al van start gaan met de publieke uitgifte van 20.000 automatisch converteerbare obligaties tegen een prijs van 1000 dollar. De inschrijvingsperiode voor de ACO-uitgifte liep tot 19 juli 1994.
Een regelrecht straatgevecht
De eigenlijke ACO-uitgifte werd een bijzonder stresserende periode voor Jo Lernout en Pol Hauspie. “Van ‘s morgens tot ‘s avonds eten, drinken en onderhandelen bij de slager of bakker op de hoek. En dan, ondanks alle scepsis, er toch in slagen om de grootste portie van het kapitaal bijeen te schrapen in de streek rond Poperinge, Ieper en Kortrijk,” zo omschreef Pol Hauspie later de operatie. Hij noemde ze een regelrecht “straatgevecht”.
Zo was er een varkensboer
uit Poperinge waarmee beide ondernemers ‘s morgens om 7.00 uur een afspraak hadden. Na een kleine presentatie en een halfuurtje onderhandelen, legde de boer plots een kasbon van 2 miljoen frank met afgebeten randen op tafel. “Als jullie dat kunnen te gelde maken, dan mogen jullie het geld in jullie bedrijf stoppen,” zei hij. Toen ze hem vroegen waarom de randen afgebeten waren, vertelde de boer dat hij zijn kasbons altijd in een meelbak in het varkenskot bewaarde. Maar de boerin had zich op een keer vergist en de varkens uit de verkeerde bak gevoederd. Jo Lernout en Pol Hauspie bekeken het waardepapier iets aandachtiger en zagen dat er nog net een nummer zichtbaar was. Ze trommelden Eddy Vandermeulen op, die er na veel moeite in slaagde om de kasbon aan het loket van het Gemeentekrediet uit te wisselen.
Alle beetjes hielpen. Zelfs de zusters van een Gasthuis uit het Ieperse tekenden in op ACO’s van LHSP. Maar ook een gewezen schooljuf van Pol Hauspie en de kapper van Jo Lernout. In ontelbare achterzaaltjes van plaatselijke dorpscafés werden demonstraties en presentaties gegeven. Door hun obligaties aan vrienden en kennissen te slijten, namen Jo Lernout en Pol Hauspie een enorme verantwoordelijkheid op zich.
Ook Rudy Dhaenens, ex-wereldkampioen wielrennen, die zelfstandig agent was voor Goethals & Co, bezocht talloze klanten. De meeste van zijn beleggers tekenden in op gemiddelde bedragen van 200 tot 250.000 frank. Zelfs een aantal spelers van voetbalclub Club Brugge, waaronder Marc Degryse, werden gecontacteerd. Letterlijk in alle uithoeken van West- en Oost-Vlaanderen werden de ACO’s aangeboden.
Op 19 juli 1994 maakte Goethals & Co bekend dat de inschrijvingsperiode voor de ACO-plaatsing moest verlengd worden tot en met 9 augustus. De zomervakantie speelde Goethals & Co parten. Ondanks de grote interesse, liep de contactname met de kandidaat-beleggers minder vlot dan verwacht. Nochtans had Goethals & Co in elke mailing er bij zijn klanten op aangedrongen: “Wacht niet te lang. Deze uitgifte is beperkt en zal vlug uitverkocht zijn”. Op 30 juni 1994 plaatste de beursvennootschap zelfs een omstreden advertentie in de “beleggingsrubriek” van de Streekkrant Leuven. De advertentie oogde als regelrechte reclame: “Een primeur voor België!! Na maandenlang onderhandelen is de kogel door de kerk, het hoogtechnologische Vlaamse bedrijf LHSP komt op de Amerikaanse beurs.” Dit soort praktijken bezorgde de financiële vakpers kippenvel.
Uiteindelijk zouden LHSP en de beursvennootschap Goethals & Co er toch in slagen 16,98 miljoen dollar of zo’n 560 miljoen frank geplaatst te krijgen. Hierop schreven niet minder dan 600 overwegend particuliere beleggers in. De gemiddelde inbreng lag, naar verluidt, in de buurt van een half miljoen frank. Alhoewel het totale bedrag van 20 miljoen dollar niet was gehaald, werd het resultaat door iedereen omschreven als een succes. Het was inderdaad een zelden geziene prestatie. West- en Oost-Vlaamse winkeliers, boeren en kleine ondernemers die voor één keer de veilige kasbon links lieten liggen om hun zuurverdiende spaarcenten toe te vertrouwen aan een technologiebedrijf met hoge risicograad.
Een halve mislukking
De werkelijkheid was echter iets genuanceerder. De obligatieuitgifte was een halve mislukking. In werkelijkheid werd er geen 16,98 miljoen dollar bij het publiek opgehaald, maar slechts 11,73 miljoen of nauwelijks iets meer dan de helft. De reden hiervoor lag in het feit dat één belangrijke investeringskandidaat, Mike Vredegoor, ex-bankier bij de ING-groep, de formele intentie had laten blijken om in te schrijven op 5250 ACO’s, maar zijn belofte niet was nagekomen.
Deze omstreden Nederlandse financier had voordien ook een (duistere) rol gespeeld in een ander Belgisch dossier: Super Club. Eind 1991, toen hij nog aan het hoofd stond van de ING Bank-dochter MKB Investments, leende hij ruim 2 miljard frank aan de groep- De Prins. Dit geld speelde toen een belangrijke rol bij de aankoop door Maurits De Prins van de Ierse tekenfilmstudio Don Bluth Entertainment Ltd. in Dublin. De Prins stond persoonlijk borg voor die leningen. Maar toen ING later ontdekte dat de Super Club-topman al sinds eind 1990 geen leningen meer terugbetaalde aan de banken, nam Mike Vredegoor ontslag. De ING-groep bleef achter met een stevige kater.
Het plotse afhaken van Vredegoor was een flinke streep door de rekening van Goethals & Co. De drie vennoten van de beursvennootschap, Erik Goethals, Willy Pardaens en Raf Bauwmans, besloten daarop om op eigen houtje in te schrijven op die 5250 ACO’s voor een totaal bedrag van 5,25 miljoen dollar. Ze financierden dit met een “straight loan” bij de KB Lux, tegen een intrestvoet van 6%, en brachten de ACO’s in als waarborg bij de bank. Door de ACO-coupon van 7,5% konden de intrestbetalingen worden afgelost. Opmerkelijk was echter dat die ACO’s in het aandeelhoudersregister van LHSP werden ingeschreven op naam van de Zwitserse vennootschap Sogespat.
Die vennootschap
zou twee jaar later, in september 1996, opduiken als centrale spil in een parallel zwartgeldcircuit dat op illegale wijze spaargelden van beleggers – die meestal klant waren bij Goethals & Co – herbelegde. De centrale contactpersoon van de fiduciaire vennootschap Sogespat, voluit Société de Gestion des Patrimoines, was Erik Goethals. Het frauduleuze circuit kwam aan de oppervlakte toen KB Lux, de huisbankier van Sogespat, halverwege augustus plots waarborgen opeiste die Sogespat aan derden ter beschikking had gesteld. Die waarborgen dienden blijkbaar om speculatieve beleggingen te dekken. De CBF opende een onderzoek en Erik Goethals werd aangehouden. Een maand later werd de vergunning van beursvennootschap Goethals & Co ingetrokken.
Blijkbaar hadden Willy Pardaens en Raf Bauwmans nogal erg veel vertrouwen in hun vennoot Erik Goethals, want ze gaven hem de volmacht over die 5250 ACO’s. De gevolgen lieten zich raden. Toen ze later hun deel kwamen opeisen, stuurde Erik Goethals hen van het kastje naar de muur. Hij weigerde hen te zeggen waar de effecten zich precies bevonden.
Op 1 december 1995, het moment waarop LHSP een notering kreeg op de Nasdaq, werd het pakket van 5250 ACO’s automatisch omgezet in 356.000 aandelen. Daarbij moesten dan nog eens de warrants worden geteld (89.000 in totaal), die door LHSP aan elke ACO-houder waren toegekend, ter compensatie voor de lager dan verwachte beursintroductieprijs. Elk van die warrants gaf recht op één bijkomend aandeel tegen de prijs van 11 dollar. Omgerekend kwamen de ACO’s van Sogespat overeen met een totaalpakket van 445.000 aandelen. Als Erik Goethals dit pakket tegen een beurskoers van pakweg 30 dollar te gelde kon maken, incasseerde hij een (netto)winst van 240 miljoen frank.
Zes maanden later,
in mei 1996, nam Erik Goethals contact op met Jo Lernout en Pol Hauspie met de vraag of zij een 100.000-tal aandelen van hem onderhands wilden kopen tegen 52,5 dollar per stuk, wat toen een heel eind boven de beurskoers was. Het was een erg delicaat voorstel. In mei 1996 verstreek de 180-dagen blokkeringsperiode tijdens dewelke iedere bestaande aandeelhouder van LHSP het verbod had gekregen om zijn aandelen op de beurs te gelde te maken. De koers van het aandeel van LHSP was intussen fors gestegen, en iedereen verwachtte dat heel wat aandeelhouders bereid zouden zijn om (een deel van) hun aandelen in mei te verkopen.
Daarom was Indosuez – via zijn dochter Benelease – begonnen met de voorbereiding van een “openbaar overnamebod” op die aandelen. De bedoeling was zoveel mogelijk aandelen tegen een aantrekkelijke prijs over te nemen zodat die daarna op een gestructureerde wijze door de Amerikaanse “underwriters” te koop konden worden aangeboden op de beurs. Dit om al te hevige koersschommelingen te vermijden. Deze operatie heette de secondary public offering ( SPO).
Met zijn 445.000 aandelen had Erik Goethals een stevig argument in handen. Als hij wilde, kon hij zijn aandelen op eigen houtje te gelde maken en zo de SPO in de war sturen. Voor dit laatste waren de Amerikaanse investeringsbankiers uitermate beducht. Jo Lernout en Pol Hauspie weigerden echter op het voorstel van Erik Goethals in te gaan. Ook Willy Pardaens raadde Jo Lernout en Pol Hauspie ten stelligste af om toe te geven aan wat hij “pure chantage” noemde. Erik Goethals werd door Jo Lernout en Pol Hauspie wel opgenomen in het comité dat de prijs moest bepalen van het aandeel in het openbare overnamebod van Benelease. Het was een berekende zet. Op die manier werd Goethals actief betrokken bij een operatie waarvoor hij een potentiële dreiging was. De prijs van het aandeel werd uiteindelijk vastgelegd op 38 dollar per aandeel.
Of Erik Goethals een deel van die aandelen bij de SPO te gelde heeft gemaakt, kon niet worden achterhaald. Hijzelf weigerde te bevestigen of te ontkennen dat hij LHSP-aandelen had aangeboden: hij wist het zogezegd niet meer.
Piet Depuydt, “De Spraakmakers: Geldnood en groei aan de rand van de afgrond”, Globe, 314 blz.
PIET DEPUYDT
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier