GRAAG WAT BESCHEIDENER !

De Amerikaanse economie blijft het schitterend doen. De meest recente gegevens inzake activiteit, tewerkstelling en consumentenvertrouwen kunnen Europeanen alleen maar doen watertanden. De economische groei in de VS varieert nu al vijf jaar tussen gestaag en snel, terwijl de inflatie al die tijd merkwaardig laag bleef. Inzake publieke financiën slagen de Amerikanen met onderscheiding voor het Maastricht-examen : een lopend begrotingstekort dat dit jaar op 1,6 % van het Bruto Binnenlands Product zal uitkomen en een schuldratio niet al te ver van de 60 %. De enige wanklank in de Amerikaanse economische success story is het tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans, dat momenteel op jaarbasis 150 miljard dollar bedraagt. Zolang primo de Amerikanen zich weinig zorgen maken over de schommelingen van de dollarkoers en secundo diezelfde dollar de munt bij uitstek blijft in het internationale handels- en kapitaalverkeer, kan men het hen moeilijk kwalijk nemen weinig slaap te laten voor die betalingsbalanstoestanden.

Het meest schrijnende onderscheid tussen de Nieuwe Wereld en de Oude situeert zich op het vlak van de tewerkstelling. Met een werkloosheidspercentage van 5,4 % kunnen de Amerikanen prat gaan op een nagenoeg volledige tewerkstelling. Van de belangrijkste Europese landen komen alleen Nederland (6,6 %) en Engeland (7,7 %) enigszins in de buurt van de Amerikanen. Tussen 1979 en 1995 kwamen er in West-Europa 10,3 miljoen nieuwe jobs bij terwijl de beroepsbevolking met exact het dubbele (21,5 miljoen) toenam. In de VS ontstonden netto 26 miljoen bijkomende jobs voor… 27 miljoen nieuwe werkgegadigden.

Ondanks deze impressionante prestaties van de Amerikaanse economie, blijft er binnen de Europese politiek een vrij algemene afwijzing van dat Amerikaanse model hoorbaar. Van Jacques Chirac tot socialisten als onze eigenste Louis Tobback, van Helmut Kohl en rodeo man Jean-Luc Dehaene tot de smaakmakers van de nieuwe centrum-linkse regering in Italië, allemaal wijzen ze het Amerikaanse voorbeeld als een rolmodel voor het sociaal-economisch zwalpende Europa van de hand.

De hoofdreden voor die afwijzing is zo kan men steevast horen het gebrek aan sociale correctie van de markteconomie in de VS. Daardoor zouden niet alleen enorme ongelijkheden in de inkomensverdeling ontstaan, maar ook meer mensen onder de armoedegrens terechtkomen. Zonder het Amerikaanse model te verheffen tot het absoluut perfecte dat is het níet doet men er toch best aan dit soort evidente waarheden niet al te gemakkelijk te geloven. Wat moet men in deze context bijvoorbeeld met de langdurige werkloosheid die verhoudingsgewijs veel meer Europeanen dan Amerikanen treft ? Hoe sociaal is een maatschappijmodel dat steeds meer mensen tot de marginaliteit veroordeelt omdat men er geen job meer voor wil of kan scheppen ?

Voorts moeten inkomens- en bestedingsvergelijkingen ook met de nodige omzichtigheid worden gehanteerd. Iedereen die een beetje vertrouwd is met prijzen aan beide kanten van de oceaan, weet dat basisbehoeften als voeding en kleding in de VS veel goedkoper zijn dan in Europa als men de dollar omrekent naar zeg maar 30 frank. Het gaat dan ook niet op te stellen dat iemand die in de VS 7 dollar per uur verdient, niet kan overleven. In Europa zou dat wél kloppen tegen een wisselkoers van 30 frank voor 1 dollar. De working poor is een realiteit in de VS, maar ook in Europa. Europa zou zijn hautaine afwijzing van het Amerikaanse model beter vervangen door enige bescheidenheid én leergierigheid.

De imposante economische prestaties van de VS geven ook kracht aan de vrij algemeen verspreide visie op economisch beleid die het voorbije decennium in de VS vorm heeft gekregen. Als krachtlijnen daarvan gelden ten eerste dat monetair beleid zich louter op prijsstabiliteit dient te oriënteren en ten tweede dat budgettair beleid in de zin van vraagstimulering of -afremming volslagen zinloos is. Als men ook groeistimulerende belastingverlagingen als budgettair beleid beschouwt, heeft het wel zin.

Uiterst belangrijk in verband met die belastingen is dat tariefverlaging én vermindering van de progressiviteit in de personenbelasting de aantrekkelijkheid van verdere scholing en training aanscherpt, wat het algemene prestatieniveau in de economie uiteraard ten goede komt. Dit leidt inderdaad tot een ongelijkere inkomensverdeling, maar blijkbaar ook tot meer jobkansen voor wie zich onderaan de maatschappelijke ladder bevindt. In Europa gooien we dat soort van beschouwingen al te gemakkelijk overboord. Hier wint het Keynesiaans geïnspireerd denken opnieuw veld. De overheid, zo luidt het, moet via infrastructuurwerken of andere investeringsbestedingen de vraag aanzwengelen en fondsen vrijmaken om de scholingsgraad van de bevolking op te vijzelen. Er zijn redenen om aan te nemen dat zo’n strategie geen enkel structureel probleem zal oplossen, integendeel.

JOHAN VAN OVERTVELDT

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content