Geloofwaardigheid gezocht?
Minister van Volksgezondheid Magda Aelvoet (Agalev) hoopt dat haar wetsvoorstel over een federaal agentschap voor de voedselveiligheid nog voor het kerstreces door het parlement raakt. Jarenlang zat de bevoegdheid over voedselcontrole verdeeld over de ministeries van Landbouw en Volksgezondheid. Zoals de dioxinecrisis aantoonde, schoot daardoor de controle wel eens aan haar doel voorbij. Terwijl de dioxinecommissie haar graafwerk nog maar net is begonnen, probeerde de minister alvast geloofwaardigheid voor het agentschap te sprokkelen door te beklemtonen dat aan het hoofd van het nieuwe agentschap een politieke benoeming is uitgesloten.
Vandaag zit de controle verspreid over verschillende structuren van de ministeries van Landbouw en Volksgezondheid met telkens een andere verantwoordelijke aan het hoofd. Magda Aelvoet: “Politiek en administratief gezien is zo’n scheiding niet werkbaar. We hebben een duidelijke keuze gemaakt. We willen alles onderbrengen in één enkele structuur die, gezien ons uitgangspunt van voedselveiligheid, onder de bevoegdheid valt van de minister van Volksgezondheid.”
Trends. De integratie van twee slecht functionerende administraties levert niet noodzakelijk één goed werkende entiteit op. Hoe vangt u dat op?
Magda Aelvoet (minister van Volksgezondheid). We plannen zowel een hiërarchische als een functionele integratie. Hoe we dat invullen, zal pas echt vorm krijgen als deze kaderwet via een reeks Koninklijke Besluiten verder wordt ingevuld. Het is niet onze bedoeling zomaar bevoegdheden toe te kennen. We willen niet zomaar iedereen verzamelen in een nieuw orgaan. We willen een bureau oprichten met mensen en diensten die een nuttige bijdrage kunnen leveren tot de goede werking ervan, en hiervoor komt nu eenmaal niet iedereen in aanmerking. Toch is het geen exclusief clubje, want voor nieuwe krachten zullen we altijd een beroep doen op mensen van buitenaf.
Centraal in het wetsvoorstel staat de zelfcontrole van de bedrijven. Blijft de rol van het agentschap uitsluitend beperkt tot het toezicht op deze controle?
De inspectie-opdrachten van de bestaande diensten zullen grondig worden herdacht. Maar het spreekt voor zich dat je een goede voedselkwaliteit alleen kan verkrijgen als alle partijen bij het project worden betrokken. Het is daarbij onontbeerlijk dat alle belanghebbende groeperingen en sectoren zich organiseren. Dat is de reden waarom we zoveel mogelijk autocontrole willen stimuleren en die zelfs opleggen als het moet. Van de verscheidene beroepsfederaties krijgen we momenteel veel positieve signalen. Uiteraard leidt dit systeem tot een meerkost voor de producenten, maar in de nasleep van de dioxinecrisis zien ze hierin een middel om het imago van Belgische voedingsmiddelen op te krikken.
De beroepsfederaties mogen dan voorstander zijn van een verhoogde zelfcontrole, er hangt wel een prijskaartje aan vast voor de bedrijven. De voedingsindustrie zal niet happig zijn daarnaast op te draaien voor extra kosten of hogere keurrechten.
We beseffen dat. Daarom onderzoekt de regering de mogelijkheid om bedrijven die met hun beroepsfederatie een programma kwaliteitszorg opzetten, ook lagere keurrechten toe te staan. Wie niet op die basis werkt, zal hogere keurrechten betalen. Desalniettemin lijkt een meerkost bij de installatie van het agentschap onvermijdelijk, maar we spreken hier niet over tientallen miljoenen. Er zal worden gewerkt met de huidige middelen.
In de Verenigde Staten is het bon ton om de Europese controle op voeding een gebrek aan onafhankelijkheid te verwijten. De Belgische regering houdt het nieuwe agentschap als parastatale nog net onder de politieke paraplu. Waarom?
Een volledig onafhankelijk bureau is een illusie. Telkens er een probleem van enige omvang opduikt, wordt de politiek binnen de kortste keren aansprakelijk gesteld. Een anoniem bureau dat aan de bevolking geen rekenschap moet afleggen van zijn activiteiten is niet de juiste oplossing. Dat betekent in geen geval dat het een excuus is voor nieuwe politieke benoemingen.
Het agentschap krijgt naast een controlerende functie ook een preventieve taak. Hoe ziet u de invulling van het raadgevend comité en het wetenschappelijk comité?
Het raadgevend comité is samengesteld uit vertegenwoordigers van alle betrokken partijen: landbouwers, tuinders, voedselproducenten en consumenten. Dit orgaan heeft een adviserende rol. Belangrijk is dat – met instemming van de beroepsfederaties – de aanwezigheid van de consumentengroeperingen wordt opgedreven. Totnogtoe bleven die ondervertegenwoordigd.
Daarnaast is er een wetenschappelijk comité dat zich vooral zal buigen over de nieuwste evoluties binnen de sector, zoals bijvoorbeeld genetisch gemanipuleerde gewassen. Bij de keuze van de leden van dit comité willen we ons niet beperken tot Belgische experts, maar ook buitenlandse specialisten aantrekken.
Romano Prodi, voorzitter van de Europese Commissie, wil een Europees agentschap voor voedselveiligheid opzetten. Heeft het dan nog wel zin om een nationaal agentschap uit te bouwen?
Romano Prodi speelt inderdaad met de idee om op Europees vlak zo’n orgaan in het leven te roepen, en ik sta ook helemaal niet weigerachtig tegenover een Europese samenwerking op dit gebied. Maar een akkoord tussen de verschillende lidstaten laat vaak nogal lang op zich wachten en dit mag door de Belgische overheid geenszins worden aangegrepen om de oprichting van een nationaal voedselbureau op de lange baan te schuiven.
ROELAND BYL NATHALIE VAN YPERSELE
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier