Geen ongerechtvaardigde uitsluiting
Euroambtenaren worden volgens het Hof van Justitie niet op onterechte wijze uitgesloten uit de toepassing van het Belgische huwelijksquotiënt.
Euroambtenaren hebben een bijzonder fiscaal statuut. Krachtens de Europese wetgeving zijn zij vrijgesteld van nationale belastingen op de vergoedingen die zij van de Europese Unie krijgen. Die vrijstelling is volledig. Dit betekent dat België de bezoldigingen van zijn euroambtenaren niet alleen moet vrijstellen van Belgische belasting; maar dat bovendien geen toepassing mag worden gemaakt van het zogenaamde progressievoorbehoud. België mag dus met het vrijgestelde Europese inkomen geen rekening houden om de hoogte te bepalen van het belastingtarief dat op de andere (niet-vrijgestelde) inkomsten van de euroambtenaar (of van zijn echtgenoot) van toepassing is.
Woning.
Hoe ver die vrijstelling reikt, heeft men in de jaren tachtig ondervonden. Voor woningen die betrokken worden door een huurder die aan bepaalde voorwaarden voldoet, kan de eigenaar een vermindering verkrijgen van de onroerende voorheffing, een vermindering die aan de huurder moet toekomen en die derhalve van de huurprijs mag worden afgetrokken. Begin jaren tachtig besliste de Belgische wetgever deze vermindering in sommige gevallen niet langer toe te staan. Een van die gevallen betrof de situatie waarin de huurder iemand was wiens bezoldigingen krachtens internationale verdragen van Belgische belasting waren vrijgesteld; en dus ook als de huurder een ambtenaar van de Europese Unie was.
België is daarvoor ongeveer tien jaar geleden door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op de vingers getikt. Volgens het Hof was de uitsluiting van de Europese ambtenaren immers in strijd met het principe dat deze ambtenaren volledig zijn vrijgesteld van nationale belastingen op de bezoldigingen die zij vanwege de Europese Unie verkrijgen.
Onrechtstreeks.
De onroerende voorheffing is weliswaar geen belasting op het beroepsinkomen. Maar door de uitsluiting van Europese ambtenaren, kon de eigenaar van de woning geen vermindering meer krijgen van de onroerende voorheffing, en konden de Europese ambtenaren dus ook geen vermindering meer in aftrek brengen van de huurprijs die zij betaalden. Het gevolg was dat Europese ambtenaren die in België een huis huurden, financieel een hogere last te dragen kregen, louter en alleen door het feit dat zij een bezoldiging genoten die van Belgische belasting was vrijgesteld. Het Hof besloot dat deze bezoldigingen aldus – zij het op onrechtstreekse wijze – toch aan een bijkomende belasting waren onderworpen, met als gevolg dat België werd veroordeeld, en dat het zijn wetgeving heeft moeten aanpassen.
Huwelijksquotiënt.
Begin de jaren negentig, bij de invoering van het huwelijksquotiënt, is de discussie omtrent de euroambtenaren opnieuw opgelaaid.
Het huwelijksquotiënt is in essentie bedoeld om een fiscale mildering tot stand te brengen in gezinnen waarvan slechts een van de huwelijkspartners een beroepsinkomen heeft. Het houdt in dat een deel van het inkomen van de alleenverdiener fictief wordt overgeheveld naar de andere echtgenoot, waar het afzonderlijk wordt belast.
Die afzonderlijke belasting heeft normaal gezien een belangrijke belastingbesparing tot gevolg. Het overgehevelde gedeelte wordt immers voor een deel vrijgesteld van belasting (het belastingvrij minimum); en het saldo is slechts belastbaar tegen de laagste percentages van het progressief tarief van de personenbelasting.
Het huwelijksquotiënt is overigens niet uitsluitend van toepassing in eeninkomensgezinnen. Het kan ook gedeeltelijk van toepassing zijn in die gevallen waarin het beroepsinkomen van de ene echtgenoot lager is dan 30% van het totale beroepsinkomen van het gezin: het beroepsinkomen van de meest verdienende echtgenoot wordt dan overgeheveld totdat het belastbaar beroepsinkomen van de andere echtgenoot de grens van 30% bereikt, met dien verstande dat de overheveling in ieder geval stopt zodra het belastbaar beroepsinkomen in hoofde van die andere echtgenoot de grens van (voor het aanslagjaar 2000) 300.000 frank bereikt.
Gezin.
Wat met een Belgisch gezin waarvan de ene echtgenoot euroambtenaar is en waarvan de andere echtgenoot bijvoorbeeld in België werkt in de privé-sector? Op het eerste gezicht heeft zo’n gezin geen recht op de toepassing van het huwelijksquotiënt. De beide echtgenoten hebben immers een eigen beroepsinkomen, en aangenomen mag worden dat de bezoldiging van de euroambtenaar in de regel ook hoger zal zijn dan 30% van het gezinsinkomen.
Maar dat is niet noodzakelijk het einde van het verhaal. Zoals gezegd, moet België de bezoldigingen van euroambtenaren volledig vrijstellen van nationale belastingen, en mag er dus op geen enkele wijze, noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks, een belasting worden geheven. Men zou derhalve kunnen stellen dat een euroambtenaar voor Belgische fiscale doeleinden als het ware moet worden gelijkgesteld met een gewone belastingplichtige die niet over eigen beroepsinkomsten beschikt. En dus, dat het gezin in het voorbeeld wel een eeninkomensgezin is: het heeft immers voor de toepassing van de Belgische belasting slechts één belastbaar beroepsinkomen: dat van de echtgenoot die geen euroambtenaar is.
Met het arrest van het Hof van Justitie inzake de onroerende voorheffing (zie hoger) nog vers in het geheugen, haastte de toenmalige minister van Financiën zich dan ook begin de jaren negentig om te verklaren dat een gezin waarvan een van de echtgenoten euroambtenaar is, wel recht zou hebben op het huwelijksquotiënt; en dus ook, op de belangrijke belastingbesparing die daar het gevolg van is.
Manna.
Dat de euroambtenaren bovenop hun doorgaans zeer riante bezoldigingen ook nog eens toegang zouden krijgen tot het manna van het Belgische huwelijksquotiënt, heeft evenwel bij velen kwaad bloed gezet. Vandaar dat de wetgever korte tijd nadien besloot de wet te wijzigen en de Europese ambtenaren de toegang tot het huwelijksquotiënt alsnog te ontzeggen.
Die uitsluiting zorgde voor felle protesten. Zelfs de Europese Commissie heeft lang overwogen om België voor het Hof van Justitie te dagen. Maar het rumoer is in de loop der jaren verstomd, allicht omdat stilaan het besef is gegroeid dat de uitsluiting van de euroambtenaren wel degelijk gerechtvaardigd is. De Belgische wetgever heeft de euroambtenaren immers niet zonder meer uitgesloten van het huwelijksquotiënt.
Hij heeft ze – en dat is knap bedacht – alleen maar uitgesloten voorzover zij zelf over een vrijgesteld beroepsinkomen beschikken dat hoger is dan (voor het aanslagjaar 2000) 300.000 frank.
Die manier van uitsluiten is hoegenaamd niet ongerechtvaardigd. Gewone belastingplichtigen met een eigen beroepsinkomen van meer dan 300.000 frank kunnen immers ook nooit een deel van het beroepsinkomen van de andere echtgenoot krijgen overgeheveld. Euroambtenaren en gewone stervelingen worden derhalve (op dit punt) op perfect dezelfde wijze behandeld. Dus is er geen vuiltje aan de lucht.
Hof.
Niettemin bleven sommigen vasthouden aan de stelling dat de uitsluiting van euroambtenaren in beginsel in strijd is met de Europese wetgeving. En dat een gezin waarvan de ene echtgenoot euroambtenaar is, en de andere echtgenoot een gewoon belastbaar beroepsinkomen heeft, in principe moet worden beschouwd als een eeninkomensgezin dat bijgevolg recht heeft op het huwelijksquotiënt.
Maar die discussie is inmiddels beslecht. Zij kwam enkele jaren geleden ter sprake voor het Hof van Beroep in Brussel, dat prompt besliste om daarover een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.
Het antwoord van dit laatste Hof is nu bekend: de manier waarop België euroambtenaren uitsluit uit de toepassing van het huwelijksquotiënt is volgens het Hof op geen enkele wijze discriminerend, en is derhalve ook niet in strijd met het Gemeenschapsrecht (arrest van 14 oktober 1999).
Doek.
Daarmee is het doek definitief gevallen over deze kwestie. Of misschien toch nog niet helemaal.
Om euroambtenaren met een beroepsinkomen van meer dan 300.000 frank ondubbelzinnig uit het toepassingsgebied van het huwelijksquotiënt te sluiten, heeft de Belgische wetgever er indertijd voor geopteerd om die ambtenaren – en hun echtgenoten – meteen in België het fiscaal statuut van alleenstaande te geven. Alleenstaanden hebben immers nooit toegang tot het huwelijksquotiënt. Maar de wetgever is blijkbaar vergeten dat fiscale alleenstaanden wel toegang hebben tot andere voordelen, zoals een hoger belastingvrij minimum.
De tekening wordt nu duidelijk: om te bereiken dat euroambtenaren op het gebied van het huwelijksquotiënt niet anders worden behandeld dan gewone belastingplichtigen, heeft de wetgever ze als extraatje alle voordelen gegeven die gepaard gaan met het fiscaal statuut van alleenstaande.
In de fiscale vakpers is dan ook terecht al de vraag gesteld wie hier wordt gediscrimineerd? De euroambtenaren? Of de gewone belastingplichtige die dergelijk extraatje niet krijgt?
Jan Van Dyck
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier