Geen gerommel in de marge

Het jaarlijkse Economisch Congres in Tienen stond in het teken van onze concurrentiekracht. Aan de hand van cijfers van de Europese Commissie werd nog eens aangetoond hoe belabberd we ervoor staan. België blijft in een zorgwekkend tempo en sneller dan de omringende landen marktaandeel verliezen, met een negatieve handelsbalans tot gevolg. De loonkostenhandicap is torenhoog, de productiviteit groeit niet meer en de jeugdwerkloosheid is met 23 procent twee- à driemaal hoger dan in Nederland en Duitsland. We zitten daarmee op het niveau van Frankrijk, dat er maar niet in slaagt economisch orde op zaken te stellen.

Het zwaartepunt van de economie ligt duidelijk in Vlaanderen. In die regio is er een ruime consensus om de concurrentiekracht aan te zwengelen door het voorbeeld van Duitsland, Nederland en de Scandinavische landen te volgen. En toch gebeurt dat in de praktijk veel te weinig. De federale besluitvorming, waar de belangrijkste hefbomen van ons economische weefsel verankerd zijn, volgt een andere weg, of brouwt hoogstens een mager compromis dat de echte uitdagingen nauwelijks aanpakt. Daardoor boet Vlaanderen gaandeweg aan economische kracht in, zodat het ook minder bij machte zal zijn om het op transfers aangewezen Wallonië te blijven ondersteunen. Het huidige beleid leidt er dus toe dat we armer worden.

Vlaanderen slaagt er maar niet in zijn visie door te drukken. Een terugblik op bijna twee eeuwen Belgische geschiedenis brengt enige verheldering. De splitsing van de Nederlanden leidde in 1830 eerst tot een overwegend Franstalige staat. Het Frans was overal de voertaal. Langzaamaan kreeg de culturele en administratieve autonomie van het Nederlands in Vlaanderen toch haar beslag, en werd de dominantie van het Frans teruggeschroefd. Die vaststelling doet niets af aan de waarde van de Franse cultuur en aan het feit dat meertaligheid een rijkdom is.

Wallonië was ook lange tijd economisch dominant. Maar ook dat overwicht ging verloren. De ondernemers lieten het afweten en een inefficiënt overheidsapparaat kwam in de plaats. Voor eentalig Franstalige elites waren die veranderingen en het verlies van de suprematie van het Frans lange tijd moeilijk te aanvaarden.

Vandaag zinderen die historische restanten nog na. Aan de ene kant is er de Vlaamse meerderheid die zich lang minderwaardig voelde, daar nog altijd wat onderdanig naar handelt en net daardoor streeft naar meer autonomie. Aan de andere kant heb je een minderheid die — in het verlengde van de vroegere dominantie en voor zijn financiële behoeften — grotendeels unitair blijft denken en alle middelen van het land wil blijven controleren.

En net daar knelt de schoen, omdat de reële machtsuitoefening niet meer samenvalt met de verantwoording van de politici tegenover hun kiezers. De verkiezingen verlopen gescheiden in de beide landsdelen. De opgesplitste politieke partijen hebben sterk uiteenlopende maatschappelijke visies, die toch moeten uitmonden in een centrale besluitvorming die verregaande gevolgen heeft voor de andere kiesgemeenschap. Die toestand veroorzaakt een democratisch deficit.

De staatshervormingen hebben geprobeerd daaraan iets te doen. De vele compromissen die daar noodgedwongen uit voortkwamen, verhoogden de complexiteit en de kosten van het bestuur. Maar de belangrijkste economische hefbomen, zoals het overheidsbeslag op bijvoorbeeld lonen en energie, werden niet of slechts zeer gedeeltelijk overgedragen. Daardoor leidt het democratische deficit ook meer en meer tot een economisch deficit. De globalisering en de toenemende wereldwijde concurrentie vreten aan onze welvaart en nopen tot een urgente en daadkrachtige bijsturing.

Wat rommelen in de marge, is onvoldoende. Onze industrie, onze bedrijven en onze ondernemers zijn de motoren van de welvaart en de enige garantie voor een duurzame sociale zekerheid. Als het niet lukt die op te waarderen met een gezamenlijke en gelijklopende visie, is het logisch dat de deelstaten het heft zelf in handen nemen.

De auteur is expert in bestuur van vennootschappen en gasthoogleraar aan de KU Leuven.

JOHN DEJAEGER

Als het niet lukt onze economie op te waarderen met een gezamenlijke visie, is het logisch dat de deelstaten het heft zelf in handen nemen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content