Geen eightiesrevival
De Belgische jeugdwerkloosheid piekt. Met 22,4 procent zijn de Zuid-Europese cijfers van 50 procent nog veraf, maar meer en meer wordt de vergelijking gemaakt met de massale jeugdwerkloosheid van het begin van de jaren tachtig. Dat is voorbarig, al moeten we voorzichtig blijven.
In de Europese Unie hebben 5,7 miljoen min-25-jarigen geen werk. De gemiddelde werkloosheidsgraad bij jongeren bedraagt 23,5 procent voor de Unie en 24 procent voor de eurozone. België zit met 22,4 procent onder dit gemiddelde, maar het is ook een Belgisch en een Vlaams probleem. De werkloosheidgraad bij 25-plussers bleef het voorbije jaar min of meer stabiel, maar bij jongeren is hij gestegen (zie grafiek Werkloosheidsgraad in België).
De recentste cijfers van de VDAB bevestigen deze trend. Vlaanderen telde in april 210.176 werkzoekenden. Dat zijn er 18.781 (9,8 %) meer dan vorig jaar. De jeugdwerkloosheid van 44.700 in maart en 42.920 in april nam met 15,5 procent een stuk sneller toe. De neergaande conjunctuur maakt het in eerste instantie voor de jongeren moeilijk een baan te vinden.
Een economische terugval is ook onmiddellijk te merken in de evolutie van de uitzendactiviteit, een belangrijk instroomkanaal voor jongeren. In 2011 waren er 139.000 uitzendkrachten tussen 21 en 25 jaar aan de slag. Vorig jaar daalde dat aantal tot 125.000. “Als de aanwervingen haperen, worden vooral de jongeren getroffen”, weet VDAB-topman Fons Leroy. “Zodra bedrijven afslanken, verliezen uitzendkrachten of werknemers met een tijdelijk arbeidscontract vaak als eersten hun werk. Uitzendwerk betekent niet alleen een soepele aanwerving, maar ook een vlugge afdanking volgens het principe fast in fast out.”
Vlaamse inhaalbeweging
Is het nu erger dan bij vorige economische crisissen? Leroy relativeert op basis van de cijfers over de evolutie van de jeugdwerkloosheid in Vlaanderen. Nu zit Vlaanderen weer op het niveau van maart 1999 (45.000 werklozen) en maart 2003 (45.700), maar onder het hoogtepunt van 2004 (50.300). (Zie tabel Evolutie jeugdwerkloosheid.)
De VDAB-topman verwacht dat de jeugdwerkloosheid snel weer krimpt als de conjunctuur aantrekt en de jobmotor weer aanslaat. “Maar als we de groeivoorspellingen van de Nationale Bank moeten geloven, is die ommekeer niet voor meteen.” De recente groeiprognoses van het Planbureau (0,2 % groei in 2013) bevestigen dat. Bovendien zou de jeugdwerkloosheid pas in 2016 dalen, berekende het Planbureau.
De Leuvense econoom Joep Konings is niet echt optimistisch. “De jeugdwerkloosheid in Vlaanderen wordt de jongste tijd steeds problematischer. Vlaanderen is als het ware met een inhaalbeweging bezig. Door de financiële crisis is de jeugdwerkloosheid in heel wat Europese landen sterk gestegen, maar in Vlaanderen is die evolutie nog maar pas ingezet. Wellicht heeft dat te maken met de sterke publieke jobcreatie in 2009. Dat is nu niet meer mogelijk door de budgettaire krapte.”
Konings vreest dat de stijgende jeugdwerkloosheid deze keer snel een structureel karakter krijgt. “Jongeren die weinig of geen ervaring opbouwen, verliezen hun vaardigheden zeer snel. Daardoor komen ze snel in de langdurige werkloosheid terecht, ze worden gestigmatiseerd en dan is het nog moeilijker om eruit te raken. De mismatch op de arbeidsmarkt neemt daardoor nog toe.”
100.000 jonge werklozen
Toch is het nog niet zo erg als aan het begin van de jaren tachtig. Toen was er sprake van massawerkloosheid bij de jongeren. Een economische crisis met hoge inflatie, onder andere als gevolg van de tweede olieschok, vernietigde heel wat jobs. De Belgische concurrentiekracht kwam zwaar onder druk. De babyboomers betraden massaal de arbeidsmarkt. Die combinatie stuwde de Vlaamse jeugdwerkloosheid naar een nooit gezien peil.
Het aantal jonge werklozen steeg van 56.046 in 1979 naar 100.674 in 1983. (Zie grafiek Werkloos in de jaren tachtig. ) Volgens hetzelfde criterium als voor de huidige 22,4 procent was er toen een jongerenwerkloosheidsgraad van 30 procent. Daarna daalde dat aantal jonge werklozen door het herstelbeleid dat in 1982 was ingezet met onder andere een devaluatie van de Belgische frank.
“100.000 was enorm. We zijn dus nog ver verwijderd van die hoogterecords”, stelt Leroy vast. “Sociaal-demografisch verschilt de situatie sterk van toen. Dertig jaar geleden lag het aantal jongeren veel hoger. Door de ontgroening met minder geboortes en het feit dat er langer gestudeerd wordt, bieden zich minder jongeren aan op de arbeidsmarkt. En aan de bovenzijde van de piramide is er een andere situatie. De babyboomers van toen bereiken de pensioenleeftijd, waardoor er in de volgende jaren een grote vervangingsvraag ontstaat.”
Dat de situatie voor de jongeren op de arbeidsmarkt nog niet zo verontrustend is als drie decennia geleden betekent niet dat de jeugdwerkloosheid niet moet worden aangepakt. “Recent onderzoek toont aan dat jongeren die in het begin moeilijk aan een job raken, dat vaak de rest van hun loopbaan meeslepen en ook later minder stabiel werk vinden en lager verloond worden”, weet Konings. ”
Stageplaatsen
Dertig jaar geleden waren er maatregelen om de hoge jeugdwerkloosheid te counteren. Ten eerste werden allerlei vormen van gesubsidieerde werkgelegenheid in de publieke of semipublieke sector ingevoerd. Het ging om de BTK’ers (bijzonder tijdelijk kader), DAC’ers (derde arbeidscircuit) of TWW’ers (tewerkgestelde werklozen). “Die publieke werkgelegenheidsprogramma’s werken niet op middellange en lange termijn, vroeger niet en nu niet”, zegt Konings. Bovendien kostten die programma’s een pak geld en bezwaarden ze de overheidsfinanciën.
Een tweede belangrijke ingreep was arbeidsherverdeling. Door ouderen massaal op brugpensioen te sturen — 48 jaar was geen uitzondering — moesten arbeidsplaatsen vrijkomen voor jongeren. Deze vorm van arbeidsherverdeling is ondertussen afgevoerd.
Aan het einde van de jaren zeventig werden ook stageplaatsen gecreëerd om jongeren in het arbeidscircuit in te schakelen. Dat gebeurt nog. Het beste voorbeeld zijn de 10.000 instapstages die de federale minister van Werk, Monica De Coninck (SP.A), wil creëren voor laaggeschoolde jongeren (geen diploma secundair onderwijs).
Het is de bedoeling dat de jongere werkervaring opdoet. Voor de werkgever bestaat geen aanwervingsverplichting. Dat is wel het geval met de IBO (individuele beroepsopleiding), die zich richt op middelgeschoolden met een diploma secundair onderwijs. Samen met de startbaanovereenkomsten, een combinatie van deeltijdse arbeidsovereenkomst en opleiding, vallen al deze maatregelen onder de noemer ‘werkplekleren’.
De Coninck vraagt aan de werkgevers uit de privésector een engagement van 1 procent werkplekleren voor het personeelsbestand. Op een private werkgelegenheid van 3 miljoen werknemers gaat het om 30.000 plaatsen. Het is een vrijwillig engagement dat later geëvalueerd wordt. Vanaf 2015 komt er mogelijk een individuele verplichting voor alle werkgevers vanaf 100 werknemers.
De werkgevers zijn niet enthousiast over die verplichting. Met de startbaanovereenkomst zijn bedrijven al verplicht min-26-jarigen aan te werven. Ondernemingen kunnen geen werk creëren voor jongeren op maat, is te horen.
De startbaanovereenkomst heeft de RSZ-bijdragen voor de werkgevers wel aanzienlijk kunnen verlagen, tot 1000 euro per kwartaal. “Stageplaatsen hebben geen duidelijk effect op werkgelegenheidskansen, blijkt uit onderzoek”, zegt Konings. “Loonsubsidies en loonkostenverlagingen lijken wel te werken.”
Een jeugdminimumloon
De OESO pleit in haar jongste rapport over België voor de invoering van een jeugdminimumloon zoals in Nederland. Daar bedraagt het brutominimumloon 1469,40 euro per maand, iets minder dan de 1501,82 in België. Maar de Nederlandse minimumlonen dalen sterk voor jonge werknemers: 903 euro voor een twintigjarige en 580 voor een zeventienjarige (tegen 1141 euro in België).
Nederlanders vinden dat lage jeugdminimumloon sociaal verantwoord. Het verhoogt de intredekansen van jongeren op de arbeidsmarkt en daarna zien ze hun inkomen snel stijgen. De Nederlanders gaan ervan uit dat jongeren niet hetzelfde behoeften hebben als volwassenen. Ze wonen veelal nog thuis en hebben nog geen gezin.
Maar als alle werknemers onder 23 jaar het volwassen minimumjeugdloon zouden ontvangen, zou dat werken aantrekkelijker maken dan scholing. De kans bestaat dan dat veel jongeren hun opleiding dan voortijdig beëindigen. Zo’n jeugdminimumloon is in België lang niet aan de orde.
Er bestaat wel een consensus dat de verkeerde recepten van dertig jaar geleden niet voor herhaling vatbaar zijn, bijvoorbeeld de zwaar gesubsidieerde statuten. “De situatie op de arbeidsmarkt is totaal anders. In de jaren tachtig kon je spreken van nepvacatures die werden opgevuld door jonge werklozen in zo’n bijzonder statuut”, herinnert Leroy zich. “Nu komen er elke maand 20.000 echte vacatures bij. Het lagere niveau van de jeugdwerkloosheid en het probleem van de mismatch tussen vraag en aanbod vraagt een aanpak met de nadruk op activering. Wat we ook doen.”
Leroy vindt wel dat er extra aandacht moet gaan naar de hardnekkige instroom van laaggeschoolde jongeren. Ondanks de leerplicht tot achttien jaar is 54,2 procent van de jonge werklozen laaggeschoold. “Het studieniveau is een kritische succesfactor voor wie de arbeidsmarkt betreedt.”
ALAIN MOUTON
“In de jaren tachtig waren er nepvacatures die werden opgevuld door jonge werklozen in een bijzonder statuut. Nu komen er elke maand 20.000 echte vacatures bij”
Fons Leroy, VDAB
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier