Geen buitenbeentje
In een mum van tijd leerde Limburg ondernemen. De reconversie stevende af op een onvervalst Wirtschaftswunder. Tot de subsidiekribbe ten prooi viel aan een politieke loopgravenoorlog. Herrijst Limburg nog ?
Allicht neemt Jos Stalmans, bestuurder-directeur van het Verbond van Katholieke Werkgevers en Kaderleden Limburg, ons deze aanhef niet in dank af. We komen hem meteen tegemoet : ondanks alle jarenlange ongunstige publiciteit, is onze oostelijke provincie allesbehalve een puinhoop. Als politiek gekibbel en afrekeningen waren uitgebleven, was Limburg niet alleen een bar imago bespaard gebleven. Dan zou de sociaal-economische heropstanding na de mijnsluiting zo’n vlucht hebben genomen, dat de huidige (puike) resultaten erbij verbleekten. Het Limburgse reconversieverhaal, dat werd aangevreten door schandalitis, vormt evenwel een karikatuur van politieke onwil en belangenvermenging (zie kader : Gheyselinck, kom terug).
OVER DE DREMPEL.
Toen in 1986 de beslissing viel om de mijnen af te bouwen, begon een bijna sprookjesachtige economische opmars. De weg werd toen nog geplaveid met accurate politieke beslissingen. Dat geeft ook Stalmans toe. Als directeur van de belangrijkste en alomtegenwoordige Limburgse werkgeversorganisatie VKW heeft hij een bevoorrechte kijk op het wel en wee van de provincie. Zijn getuigenis wordt bovendien geruggesteund door een jaarlijks huzarenstuk : de rangschikking van de Top 500-bedrijven in Limburg, die het VKW traditioneel in september uitbrengt. De jongste editie, uit de nazomer van 1995 met de cijfers van 1994, schildert een ronduit positief beeld. De gemiddelde omzet van de 500 grootste ondernemingen in Limburg steeg met een unieke kwantumsprong van 9,8 % tot 1,4 miljard frank. Die blijde mare wordt enigszins getemperd door het feit dat Ford Genk in niet geringe mate verantwoordelijk is voor het record. De omzet van de auto-assembleur steeg in 1994 met 14,7 %. Het sociaal plaatje kleurt echter rood : de werkgelegenheid in de 500 grootste bedrijven daalde met 889 eenheden tot 68.479 plaatsen, goed voor 43,5 % van de jobs in de privé-sector.
“Die discrepantie verbreedt nog,” weet Stalmans. “De jongste maanden wordt er opvallend veel geïnvesteerd door de bedrijven. Vroeger gebeurde dit vrijwel uitsluitend door de filialen van grote buitenlandse ondernemingen. Nu merken we dat ook de Limburgse kmo’s een fors deel voor hun rekening nemen. Die investeringen vertalen zich echter niet noodzakelijk in meer tewerkstelling. De bedrijven proberen efficiënter te werken. Ze moeten wel. Het loonkostverschil met Duitsland valt nog nauwelijks een luttel procentje in ons voordeel uit, maar in Nederland liggen de lonen tussen de 15 en 20 % lager. Dan heb ik het nog niet over andere landen in de omgeving.”
Leon Vliegen, adjunct-directeur VKW-Limburg, merkt op dat delokalisatie zeker geen West-Vlaams of Brabants monopolie is. “Gelukkig gaat het niet alleen om pure delokalisatie,” nuanceert hij. “Er is niet altijd sprake van een verhuizing van de bestaande productie. Bij de Limburgse kmo’s is er eerder sprake van uitbreidingsinvesteringen om nieuwe markten aan te boren. Momenteel worden er tal van joint ventures opgericht in Azië. Vooral Maleisië, Indonesië en China zijn populair. Dat is totaal nieuw voor Limburgse familiale ondernemingen. Blijkbaar zijn ze over een drempel heen : er komen steeds meer initiatieven. We merken overigens dat er ook meer kapitaal rondgaat. De eerste bedrijven werden verkocht. Met dat geld worden andere zaken op gang getrokken. Zo ontstaat een ondernemersdynamiek die hier tien jaar geleden slechts op beperkte schaal denkbaar was.”
RECONVERSIE.
De dynamiek kwam er dankzij het mijndebacle. Verduidelijkt Stalmans : “In de mijnen verdiende een 17-jarige meer dan hij later elders als universitair zou hebben. Het gevolg laat zich raden : scholing werd geen prioriteit. Het opstarten van een eigen bedrijf leek ook al niet interessant. Op korte tijd is er echter onnoemelijk veel veranderd.”
De nieuwe ondernemerswind werd keurig aangewakkerd door de mogelijkheid om reconversievennootschappen (die werken onder een fiscaal gunstregime) op te richten. “Het positieve effect van die maatregel kan niet genoeg in de verf worden gezet,” meent Stalmans. “Zo slaagde Limburg erin een inhaalbeweging uit te voeren, waardoor we momenteel niet langer afwijken van de gemiddelden van de meeste andere sociaal-economische paramaters in Vlaanderen. Maar de problemen zijn nog niet voorbij, vooral op het gebied van werkloosheid.”
Door de afbouw van de fiscale voordelen van de reconversievennootschappen in 1990 en 1993 haalde de regering de vitaminen uit de voordelenkorf die de expanderende Limburgse economie aanzwengelde. Zo werd meteen ook een stolp geplaatst op de uitdijende tewerkstelling. Niettemin rezen er tussen de beslissing om de mijnen in te krimpen in 1986 en 1992 in Limburg 200 nieuwe bedrijven uit de grond. Tussen 1986 en 1990 werden ruim 37.500 banen gecreëerd. Zo werden de 18.000 jobs die werden weggeveegd door de mijnsluiting, meer dan gecompenseerd.
De explosieve groei schroefde tevens de afhankelijkheid van een handvol grote bedrijven sterk terug. Na het dichtgooien van de mijnputten werd gevreesd dat Limburg alweer slechts door één economische motor zou worden voortgestuwd : Ford Genk. “Uiteraard blijft Ford zeer belangrijk,” stuurt Vliegen bij. “De constructeur trok alleen al de jongste jaren twintig toeleveranciers in zijn onmiddellijke buurt aan. Het positieve is nu net dat deze bedrijven hun eieren niet in één mand leggen. Ze zoeken een diverse klantenkring met op de eerste plaats de andere auto-assembleurs, niet alleen in ons land maar ook in Duitsland en voor het Nederlandse NedCar.”
UIT HET NOORDEN.
Zwartkijkers bleven een economische woestijn voorspellen in het oosten. Volgens hun prognose zouden de vele kersverse of abrupt gegroeide bedrijven te fragiel uitvallen om de eerste conjuncturele tegenwind te overleven. Zo’n crisis overviel ze sneller dan verwacht. “Maar de neergang bleef uit,” stelt Vliegen vast. “We tellen minder faillissementen dan elders in Vlaanderen. Intussen trekken we zelf nog bedrijven aan. Vooral de Scandinavische landen hebben onze uitstekende geografische ligging ontdekt. Limburg vormt immers een geschikte uitvalsbasis voor distributie-activiteiten. We maken deel uit van de Euregio Maas-Rijn, maar ook het verdere hinterland en het belangrijke Ruhr-gebied liggen vlakbij.”
“Op de grootstedelijke en geïndustrialiseerde kerngebieden hebben we het voordeel van de periferie,” haakt Stalmans in. “Van hieruit kan je gemakkelijk alle kanten op.” Aarzelt even : “Tenminste, als de transportinfrastructuur en de wegen goed en ruim zijn.” Stalmans weet waarom hij twijfelt. De verkeersstroom mag niet dichtslibben, zoals even voorbij Aken gebeurt. Ook de waterwegen (lees : het Albertkanaal) en het spoor (waar blijft de IJzeren Rijn ?) moeten dringend worden geoptimaliseerd. Het distributiehart klopt enkel als de kransslagaders voldoende doorstroming bieden.
Stalmans legt ook de vinger op een interne Limburgse verkeerswonde die verregaande gevolgen kan hebben : “In het noorden van de provincie vestigden zich inmiddels vele bedrijven. Het industrieterrein in Overpelt bleek een schot in de roos. Als er geen goede noord-zuid-ontsluiting komt, is die dynamische regio gedoemd om een enclave te blijven.”
Een echt nieuwe economische regio mag Noord-Limburg niet worden genoemd. De wortels van VKW-Limburg lagen 60 jaar geleden in Neerpelt, waar het familiaal ondernemen ook nu weer prominent aanwezig is in de vele jonge constructiebedrijven. De geschiedenis gaat er echter verder en roemrijker terug. In het naburige Bree getuigen nog enkele patriciërshuizen van de florissante 18de eeuw, toen koperslagers en handelaars er hun thuishaven hadden.
BAROMETER OP ONWEER.
De positieve noten worden niet weergalmd in NCMV-kringen. De christelijke middenstandsorganisatie ziet haar kmo-barometer in Limburg tot recorddiepte dalen en bespeurt niet meteen beterschap aan de horizon. “Die graadmeter geeft terecht aan dat het moeilijke tijden zijn. Dat geldt voor iedereen, ook buiten de provincie. Het consumentenvertrouwen is nog steeds niet hersteld. Dat betekent echter nog niet dat het Limburgs economisch draagvlak ondergraven is,” aldus Vliegen.
Het gekelderde vertrouwen heeft wel zijn weerslag op de bouw, een sector die in Limburg 18.000 banen oplevert. Meer dan 2500 van de 15.000 Limburgse bedrijven behoren tot de branche. “Dat merk je aan de vele busjes die de autoweg naar Brussel nemen,” getuigt Vliegen. “Onder meer door de Europese liberalisering inzake aanbestedingen ondervinden ze steeds meer concurrentie uit Portugal en Polen op hun thuismarkt. Die aannemers sturen hun personeel mee, dat tegen véél lagere lonen en sociale voorwaarden het karwei opknapt. De meeste Limburgse aannemers hebben nog altijd werk, maar de prijzen staan onder druk.”
DE KLOOF.
Zulke opmerkingen horen we ook in de andere provincies. Klopt het dan toch dat Limburg geen buitenbeentje meer is, zoals Jef Timmermans en companen onlangs schreven in het lijvige naslagwerk Limburg 1975-1995 (een uitgave van de Bestendige Deputatie) ? Stalmans beaamt de conclusie, “maar dat betekent niet dat we geen specifieke problemen meer hebben.” Die moeilijkheden situeren zich hoofdzakelijk in de mijngemeenten. Vliegen stelt bij : “Daar zijn ze alvast het scherpst voelbaar. Door de politieke blokkeringen verslapte de aandacht voor die gemeenten.”
In het mijngebied wonen 191.000 van de 762.000 Limburgers. De bevolking is er gemiddeld jonger. Het aandeel van niet-Belgen loopt er op tot 21,3 %, terwijl dat in de rest van de provincie amper 4,8 % is. De problemen zijn afleesbaar uit de werkloosheidsstatistieken. Zo blijkt de mannelijke werkloosheid in Limburg nagenoeg exclusief een probleem van de mijnstreek. De vrouwelijke werkloosheid daarentegen ligt overal bijzonder hoog. In totaal kent Limburg een werkloosheidsgraad van 18,2 % (tegenover 13,4 % voor heel Vlaanderen). Ook de scholingskloof werd nog niet gedicht. Het aandeel van hogeschoolstudenten en universitairen ligt in de vijf mijngemeenten op 11,5 %, elders in Limburg op 13,9 % en in heel Vlaanderen op 15 %. Er is nog werk aan de winkel.
LUC DE DECKER
JOS STALMANS (VKW-LIMBURG) Met de steenkoolmijnen was het opstarten van een eigen bedrijf niet interessant. Op korte tijd is er echter onnoemelijk veel veranderd.
LEON VLIEGEN (VKW-LIMBURG) Door politieke blokkeringen verslapte de aandacht voor de mijngemeenten.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier