Geen blanco cheque voor falende ondernemingen
Bretton Woods II. Met die ambitie startte de bijeenkomst van de G20 afgelopen weekend. Een wereldwijd geldend akkoord, dat de excessen op de financiële markten de baas kan. Verder dan een belofte tot internationale samenwerking en een vaag soort supercollege dat toezicht moet houden op de financiële markten, raakten ze niet. Dat povere resultaat stond eigenlijk in de sterren geschreven. Niet alleen omdat het originele Bretton Woods-akkoord het eindpunt was van jarenlange onderhandelingen, terwijl de top van dit weekend hooguit het startschot was van een nieuw multilateraal onderhandelingsproces. Maar vooral omdat de toestand momenteel te precair is: bij de meeste landen is het devies: “ieder voor zich en God voor ons allen”.
Die magere oogst valt te betreuren, want hoe meer tijd er wordt verloren, hoe nefaster het is voor de economie. De financiële crisis is precies zo groot geworden omdat iedereen jarenlang liet betijen. Misschien is het belangrijkste resultaat van de bijeenkomst wel de top zelf: door er een top van twintig landen van te maken in plaats van zeven of acht, is de verschuiving van de economische macht naar de groeilanden officieel gemaakt.
Toch zal dat wellicht niet leiden tot de nieuwe economische cultuur waar sommigen van dromen. Sommige critici hebben de mond vol van het failliet van het liberaalkapitalistische systeem, en pleiten voor verdergaande nationaliseringen. Los van de trend naar meer duurzaamheid en meer social corporate responsability – die al was ingezet voor de financiële crisis – is de kans klein dat er fundamentele veranderingen plaatsvinden. Want de financiële crisis mag dan bijzonder onplezierig zijn, het marxisme en aanverwante staatsgedreven planeconomieën bieden geen oplossing. Waardoor de discussie eigenlijk gaat over de grenzen van de staat. Hoever mag een land gaan om bedrijven in leven te houden? Waarom redden we wel banken, en geen textielbedrijven? Waarom wordt de ene bank gered, en de andere niet?
Die vragen liggen ook ten grondslag aan het eventuele reddingsplan voor General Motors, en – in iets mindere mate – Ford en Chrysler. Er staan weinig politici te springen om er in volle crisis 2,5 miljoen werklozen extra bij te nemen, en de belastingbetaler op te zadelen met een factuur van ruim 160 miljard euro. Dat de Amerikaanse regering iéts wil doen, is dus begrijpelijk. De vraag is wat ze best kan doen. De huidige plannen – bijna 40 miljard euro steun voor de plannen van het falende management – belonen in feite de minder goed presterende actoren op de markt. Daarmee ondermijn je het proces van creatieve vernietiging.
De beste oplossing is wellicht een ABX-scenario: steun geven in de vorm van overbruggingskredieten, onder de uitdrukkelijke voorwaarde van een grondige sanering. Dat kan een lightGM opleveren, dat in handen is van de pensioenfondsen die nu al de voornaamste schuldeisers zijn van de groep. Zelfs het oude idee van de Grote Fusie van twee of drie van de Big Three wordt opgerakeld, maar dan met een structuur die afgestemd is op het huidige marktaandeel. (T)
Door Luc Huysmans
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier