Gedeelde smart
Vanaf 1999 maken de Europese munten geleidelijk plaats voor de euro. Een omwenteling die ook gevolgen heeft op fiscaal vlak.
Als alles volgens plan verloopt, doet de euro op 1 januari 1999 zijn intrede. In het begin zal de nieuwe Europese munt alleen worden gebruikt voor girale betalingen, vanaf 2002 ook voor liquide betalingen (brood kopen in euro, de krant betalen in euro enzovoort). Kort daarna zullen de Belgische bankbriefjes en muntstukken definitief verdwijnen.
Die omwenteling heeft uiteraard ook gevolgen op fiscaal vlak. Wat gebeurt er bijvoorbeeld met de wisselverschillen die voortvloeien uit de vervanging van de nationale munt door euro ? En wat moet men aanvangen met de kosten die uit de invoering van de euro voortvloeien ?
Over die twee problemen heeft de Commissie voor Boekhoudkundige Normen begin dit jaar een advies uitgebracht. Het werd onlangs (circulaire van 8 oktober 1997) door de belastingadministratie becommentarieerd. Wie dat wenst, kan trouwens een gratis exemplaar van deze circulaire opvragen op het nummer (02)210.38.16.
WISSELVERSCHILLEN.
Het eerste probleem betreft dus de wisselverschillen. Uit de vervanging van de Belgische frank door de euro zullen in bepaalde gevallen positieve of negatieve wisselverschillen kunnen voortvloeien. Maar die gevallen zijn al bij al vrij beperkt. Voor ondernemingen die hun statutaire jaarrekening in Belgische frank opstellen, kunnen zij alleen het gevolg zijn van het feit dat bepaalde monetaire posten niet in Belgische frank zijn becijferd. Bijvoorbeeld een vordering in Franse frank. Of een kastegoed in Duitse mark enzovoort.
Voor niet-monetaire posten rijst dit probleem niet. Een niet-monetaire post is immers een investering, een gebouw bijvoorbeeld of een machine. Stel dat een bedrijf op een bepaald ogenblik in Duitsland een machine koopt en die machine ook in Duitse mark betaalt. Die investering moet worden geboekt tegen de aanschaffingswaarde in Belgische frank ; en die verkrijgt men door de prijs in Duitse mark om te rekenen tegen de koers van de dag van de verrichting. Wat er later met de Duitse mark gebeurt, heeft in principe geen invloed meer op de geboekte waarde van de investering. Op het ogenblik dat de euro wordt geïntroduceerd, zal deze waarde in Belgische frank gewoonweg worden uitgedrukt in het equivalent daarvan in euro. Zoveel euro voor zoveel Belgische frank. Dat levert uiteraard geen wisselverschil op.
MONETAIR.
Dat is ook de reden waarom er evenmin een probleem is bij monetaire posten (kastegoeden bijvoorbeeld) die zijn uitgedrukt in Belgische frank. Als de euro ten tonele verschijnt, zal de waarde van die monetaire posten gewoonweg worden vervangen door het precieze equivalent ervan in euro. Honderdduizend frank op de bankrekening zal staan voor X euro. In de veronderstelling dat de euro ongeveer 40 frank waard zal zijn (op centiemen na, de huidige koers van de ecu), zal dat ongeveer 2500 euro zijn. Een absoluut cijfer. Van wisselverschillen is ook hier geen sprake.
DEVIEZEN.
Vooraleer er van verschillen sprake kan zijn, moeten er zich gevallen voordoen waarin de waarde van bepaalde posten twee keer wordt gemeten ; en waarbij er dan tussen die twee metingen verschillen optreden. Dat is het geval bij monetaire posten die niet in Belgische frank zijn uitgedrukt. Bij monetaire posten (vorderingen, kastegoeden enzovoort) die in deviezen zijn becijferd, ligt de tegenwaarde immers niet eens en voor altijd vast. Die tegenwaarde kan schommelen. Afhankelijk van het koersverloop van de munt waarin die monetaire post is opgesteld. Een vordering van 1000 gulden die is ontstaan op het ogenblik dat de gulden bijvoorbeeld 18 frank noteerde, was op dat ogenblik 18.000 frank waard ; en is vandaag 18.500 frank waard (omdat de gulden nu ongeveer 18,5 frank noteert). Als die vordering vandaag wordt betaald, en ik wissel de ontvangen guldens in, dan krijg ik effectief 18.500 frank.
Bij monetaire posten zullen dus wel degelijk verschillen optreden op het ogenblik dat de euro wordt geïntroduceerd. Omdat de ruilverhoudingen tussen de Belgische frank, de euro en de buitenlandse munt niet noodzakelijk dezelfde zullen zijn als de ruilverhouding tussen de Belgische frank en de buitenlandse munt waartegen de monetaire posten in de jaarrekening zijn gewaardeerd.
VERLIES.
Die verschillen kunnen positief of negatief zijn. Een wisselverlies is aftrekbaar. Onmiddellijk. Dit wil zeggen vanaf het ogenblik dat het verlies zeker en vaststaand is. Dat zal het geval zijn op het ogenblik waarop de ruilverhoudingen tussen de verschillende nationale munten en de euro definitief worden vastgesteld. En dat moet normaal in de loop van volgend jaar gebeuren. Wisselverliezen zullen bijgevolg fiscaal ten laste mogen worden genomen voor het boekjaar dat eind volgend jaar wordt afgesloten (of op dat ogenblik lopende is).
POSITIEF.
En wat met de positieve wisselverschillen ? Daarover is al heel wat gezegd en geschreven. Men kan zich immers afvragen of die verschillen naar analogie met de onmiddellijk aftrekbare verliezen ook onmiddellijk belastbaar zullen zijn. Dan wel of het tijdstip van belastbaarheid in een aantal gevallen niet moet worden uitgesteld.
Wat er ook van zij, de administratie wil van geen uitstel horen. Zodra de ruilverhouding met de euro definitief vaststaat, moeten alle monetaire posten daaraan worden aangepast. En is een positief verschil onmiddellijk belastbaar. Bij bedrijven die nalaten hun boekhouding aan te passen of die de aanpassing uitstellen, zal dat verschil als verdoken reserve worden belast. Ook weer voor het boekjaar dat eind volgend jaar wordt afgesloten (of op dat ogenblik lopende is).
KOSTEN.
Het tweede probleem betreft de kosten. De invoering van de euro zal tal van kosten met zich brengen : nieuw te installeren software, nieuwe prijzen die moeten worden aangeduid, computerprogramma’s die sneller dan verwacht zullen zijn verouderd, personeel dat zich bezighield met wisselverrichtingen en dat grotendeels zonder werk zal vallen enzovoort.
Zullen deze kosten fiscaal in rekening mogen worden gebracht ? Het antwoord luidt bevestigend. Maar ook hier bestaat weer discussie over het ogenblik waarop dat zal mogen gebeuren.
Van de fiscus moet alvast geen toegeeflijke houding worden verwacht. Uit de administratieve circulaire blijkt immers dat de belastingadministratie de aftrek zoveel mogelijk wil uitstellen tot op het ogenblik dat de kosten effectief worden gemaakt. De administratie aanvaardt trouwens consequent dat de kosten die nu al werden gemaakt in verband met de invoering van de euro, ook nu onmiddellijk mogen worden afgetrokken (tenzij het gaat om investeringen, want die moeten altijd via het stelsel van de afschrijvingen ten laste worden genomen).
TOEKOMST.
Dat toekomstige kosten vandaag nog niet mogen worden afgetrokken, is geen onredelijk standpunt. In de regel zijn kosten fiscaal alleen aftrekbaar zodra zij effectief betaald of gedragen zijn, of zij het karakter van zekere en vaststaande schulden hebben verkregen en ook als zodanig zijn geboekt. Kosten waarvan men alleen maar verwacht dat ze uit de euro zullen voortvloeien, zijn dan ook in principe niet onmiddellijk aftrekbaar.
De volgende vraag is dan of daar geen mouw aan kan worden gepast, door voor die kosten een voorziening aan te leggen. Voorzieningen voor waarschijnlijke kosten zijn immers wel fiscaal aftrekbaar.
WAARSCHIJNLIJK.
Maar op dit punt stelt de belastingadministratie zich zeer terughoudend op. Ten aanzien van fiscaal aftrekbare voorzieningen is onder meer vereist dat de (scherp omschreven) kosten (waarvoor de voorziening wordt aangelegd) volgens de aan de gang zijnde gebeurtenissen waarschijnlijk zijn. Iedereen zou dan denken dat de nakende introductie van de euro zo’n aan de gang zijnde gebeurtenis is. Maar volgens de belastingadministratie is dat blijkbaar niet het geval. De beslissingen die de politieke autoriteiten nog moeten nemen over het behalen van de Maastricht-norm kunnen volgens de administratie op zich alleen niet worden aangemerkt als een aan de gang zijnde gebeurtenis die aantoont dat de kosten met betrekking tot de overgang naar de euro waarschijnlijk zijn.
NEDERLAND.
Die stellingname is allicht betwistbaar. Maar niet uitzonderlijk. Onze noorderburen aanvaarden naar verluidt evenmin dat voorzieningen voor kosten die uit de introductie van de euro voortvloeien, fiscaal aftrekbaar zouden zijn. Gedeelde smart is halve smart.
Jan Van Dyck
Jan Van Dyck is fiscalist.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier