“Gedaan met de betutteling”

Vandaag, 28 november, komen de Europese sociale partners in het kasteel van Genval bijeen om een werkprogramma voor de periode 2003-2005 goed te keuren. Daarmee treedt het Europese sociaal overleg een nieuwe fase in, zegt Wilfried Beirnaert van Unice.

Jarenlang was hij de sociale toponderhandelaar van het VBO, maar in 1998 verlegde Wilfried Beirnaert zijn actieterrein naar het Europese niveau. Als voorzitter van de sociale commissie van Unice, de Europese werkgeversfederatie, is Beirnaert van nabij betrokken bij het nog altijd embryonale Europese sociaal overleg. Overleg dat met mondjesmaat naar volwassenheid groeit.

“Nu bereiken we een belangrijke fase,” zegt Beirnaert. “De sociale partners willen meer autonoom optreden, in plaats van hun agenda te laten afhangen van de Europese Commissie. Met andere woorden, we willen af van de betutteling door de Commissie.”

Het Belgische overlegmodel geldt daarbij als voorbeeld. “Ik zie grote gelijkenissen tussen het Belgische overlegmodel en de manier waarop we op Europees vlak te werk gaan,” aldus Beirnaert. “Hier kunnen de sociale partners een dossier naar zich toetrekken, en een akkoord sluiten dat dan later door een Koninklijk Besluit wetgevende kracht krijgt. Ook Europees kunnen we dossiers naar ons toetrekken, maar ik merk nog een paar gebreken. We zijn in het overleg toch zeer afhankelijk van bevoorrading door de Europese Unie. We reageren op consultaties van de Europese Commissie, terwijl de behoefte bestaat om dat overleg meer autonomie te geven. We gaan nu onze eigen agenda bepalen.”

Sinds de Top van Lissabon in 2001, waar de Europese leiders beklemtoond hebben dat de Europese Unie competitiever moet zijn, wordt in sociale materies vooral aandacht besteed aan werkgelegenheid. Hetzelfde geldt voor het werkprogramma van de Europese sociale partners voor de komende drie jaar. Wilfried Beirnaert: “Wat kunnen we bijvoorbeeld doen om oudere werknemers langer in het arbeidsproces te houden? Andere thema’s die we zullen aankaarten, zijn de beperkte doorgroeimogelijkheden voor vrouwen, mobiliteit en pesten op het werk. Rond die thema’s willen we tot vrijwillige akkoorden komen.”

Pleidooi voor vrijwillige akkoorden

Ook dat is een vernieuwing. Tot nu toe sloten de Europese sociale partners drie verplichte akkoorden, dat wil zeggen akkoorden die naderhand omgezet werden in een Europese richtlijn. Het ging om ouderschapsverlof, deeltijds werk en contracten van bepaalde duur. “Maar met het dossier rond uitzendarbeid zijn we vastgelopen. De Europese Commissie heeft nu een ontwerp tot richtlijn gelanceerd, dat volgende week ter stemming komt in het Europees Parlement,” zegt Beirnaert. “Het is een goed voorbeeld van slechte wetgeving. Die tekst van de Europese Commissie bestempelt het Nederlandse systeem als het beste, en daarom moet het in andere landen worden toegepast. Alsof het zomaar exporteerbaar is. Op die manier maak je van een paard een ezel.”

De toekomst in het onderhandelen ligt daarom volgens Beirnaert in het afsluiten van vrijwillige akkoorden. “Als we ons beperken tot bindende akkoorden, zullen we niet ver komen. Neem nu telewerk. Als Europese sociale partners zijn we tot een vrijwillig akkoord gekomen. Dat wil zeggen dat we een aantal objectieven hebben vooropgesteld, die dan door de lidstaten moeten worden uitgewerkt. Wij zeggen niet hoe het moet, wij reiken de richtsnoeren aan en zo kan ieder land zich ermee verzoenen. De regelingen zijn geen juridische verplichting, maar er gaat wel een morele drang van uit.”

De kans is natuurlijk groot dat de toepassing van die akkoorden recht evenredig zal zijn met het gewicht van de sociale partners in de landen. Als ACV of ABVV zich ergens bij hebben aangesloten, dan zal de druk groter zijn dan in landen waar geen nationaal overleg bestaat of waar zwakke vakbonden minder macht hebben.

Wat met de nieuwe lidstaten?

Beirnaert denkt dat het Europese sociale overleg met de nieuwe aanpak van de vrijwillige akkoorden een grote stap vooruit kan zetten. Maar tegelijk dreigt er straks ook een grote stap achteruitgezet te worden. Want nadat de sociale partners van de vijftien lidstaten er meer dan tien jaar over gedaan hebben om een behoorlijke sociale dialoog op te zetten, komen er in 2004 tien landen bij die weinig of geen traditie in de materie hebben. Vaak heeft de overheid er nog het laatste woord, of zijn werkgeversorganisaties er amper uitgebouwd.

Beirnaert probeert te sussen. “We zullen seminaries organiseren om die landen een helpende hand te reiken. We kunnen daar een groeiproces tot stand brengen. Er bestaan natuurlijk grote verschillen tussen de kandidaat-lidstaten. Slovenië staat al zeer ver en beschikt over een uitgebreid systeem van sociale onderhandelingen. Maar Polen, Hongarije en Tsjechië hebben nog een lange weg af te leggen.”

Alain Mouton

Guido Muelenaer

“De Europese wetgeving maakt van een paard een ezel.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content