Gaat Rendac over lijken?
Het Denderleeuwse vilbeluik Rendac zag zijn omzet vorig jaar verdriedubbelen door de dioxinecrisis. Gekke koeien brengen dit jaar nog een miljard op. Mond- en klauwzeer stemt ook al tot juichen. Toppunt van al: Rendac geniet van Nederlandse subsidies. De Belgische concurrenten maken zich boos.
Slechter kon de timing niet. In het Gentse havengebied pootte Guy Van Pollaert, gedelegeerd bestuurder van de gelijknamige NV, een gloednieuwe productie-eenheid neer. Binnen enkele weken wordt hij operationeel. Bovendien nam Pollaerts familiale KMO uit Dendermonde het handelsfonds over van het verlieslatende Baert-Verlée uit Elversele bij Temse. Van Pollaert haalt laagrisicoafval (afval van voor menselijke consumptie geschikte dieren) op bij slachthuizen, uitbeners en slagers. Het product wordt verwerkt tot dierenmeel. In het verleden was dat een lucratieve zaak: in het boekjaar 1999-2000 haalde Van Pollaert een nettowinst van 50 miljoen op een omzet van 355 miljoen.
Dit jaar wordt een ander paar mouwen. “Of 2001 verlieslatend wordt? Dat hangt af van de beslissing van de Europese Commissie,” zucht Guy Van Pollaert. Op 1 januari verbood de Europese Commissie het gebruik van dierenmeel gedurende een periode van zes maanden. Volgens de Commissie kan dierenmeel de gekkekoeienziekte veroorzaken. Daarbij komt dat de producenten moeten instaan voor de vernietiging van dat dierenmeel. Door dat verbod zat Van Pollaert plots met een onverkoopbare voorraad. “Europa heeft van een goed product afval gemaakt. Nog 1% à 2% van mijn productie vindt een uitweg – als voeder voor huisdieren of meststof.”
Ook de firma’s Cominbel uit Sint-Lievens-Houtem en Arnout uit Ichtegem krijgen klappen. Hun afzetmarkten verdwenen. Beide verwerken laagrisicoafval, net als Van Pollaert. Gedelegeerd bestuurder Robert van den Berghe van Cominbel zucht: “Deze toestand mag niet te lang duren. In november 2000 betaalden we nog 3 frank voor het ophalen van het slachtafval en we kregen er na de verwerking 12 frank voor. Vandaag vragen we aan onze leveranciers 5 frank per kilo slachtafval. En we moeten nog eens 3 tot 5 frank betalen voor de verbranding.”
Nederlandse subsidies voor slachtafvalverwerking
Sinds 15 maart dikte de factuur voor de slachtafvalverwerkers nog eens aan met 1 frank per kilo dierenmeel. Tot die datum betaalde de Vlaamse regering de kosten voor de opslag van het dierenmeel. Maar die geste van Vlaams minister voor Leefmilieu Vera Dua ( Agalev) is nu voorbij. De buurlanden daarentegen tonen zich royaler. De Nederlandse overheid gaf een vergoeding van 1,3 miljard frank in het eerste trimester van 2001 en de Franse producenten krijgen van de overheid 9 frank per kilo verwerkt dierenmeel.
Vooral die Nederlandse subsidiestroom ligt de Belgische spelers zwaar op de maag. De fondsen vloeien immers integraal naar Rendac, het Nederlandse moederbedrijf van de NV Rendac. De uitbater van het bekende vilbeluik uit Denderleeuw is marktleider in eigen land, met naar eigen zeggen 65% van de 600.000 ton slachtafval. En Rendac stuurt 100.000 ton laagrisicoafval naar het zusterbedrijf in Son (Eindhoven), waar het – met Nederlandse subsidies – wordt verwerkt tot dierenmeel.
“Momentje: we moeten het dierenmeel op eigen kosten vernietigen,” weerlegt gedelegeerd bestuurder Karel Vermassen van Rendac. “We hebben een terugnameplicht. Maar we zagen twee jaar geleden de bui al hangen. We wisten dat we een producent van afval zouden worden, in plaats van een verkoper van dierenmeel. Bovendien hebben we altijd zwaar geïnvesteerd in diversifiëring.”
Rendac investeerde de voorbije drie jaar 608 miljoen. In 2001 komt daar nog eens 130 miljoen bij. Met zijn doorgedreven diversificatie, én de scheiding van het voeder voor de diverse diersoorten, staat Rendac sterker dan de concurrenten. Het Denderleeuwse vilbeluik telt immers drie verwerkingslijnen. Eén vermaalt pluimveeafval tot pluimveemeel, dat uiteindelijk dierenvoeder wordt. De tweede productlijn is de bloedlijn, die bloed tot bloedmeel verwerkt. Dat materiaal wordt verbrand. Net zoals dat van de destructielijn voor kadavers, die vermalen worden tot dierenmeel. De drie lijnen leverden in 2000 respectievelijk 82.000 ton, 48.600 ton en 180.000 ton. “De vraag naar pluimveemeel, dat niet verboden is in de dierenvoedingssector, blijft sterk. Pluimveemeel heeft een hoge nutritiële waarde,” zegt Karel Vermassen.
En subsidies voor gelatineproductie
Op de markt van petfood kunnen de kleintjes nog hooguit kruimels kwijt. Maar ook op de eens erg riante afzetmarkt van de gelatine is voortaan armoe troef. En niet alleen omdat Rendac een spaak in de wielen gooit. België telt twee gelatineproducenten: in Vilvoorde PB Gelatins, een dochter van Tessenderlo Chemie, en SKW Biosystems in Gent. Maar de gelatinemarkt wil nog alleen beenderen van varkens en niet van runderen – uit vrees voor BSE. “Wetenschappelijk gezien is er geen enkel risico,” zegt Patrick Goossens, commercieel directeur bij PB Gelatins. “Maar we zijn de discussie beu. Sinds drie weken gebruiken we voor de gelatine voor de voedingsindustrie nog enkel grondstoffen van varkens.”
De kleintjes in het slachtafval zijn dus hun afzet van runderbeenderen kwijt. Maar ook op deze markt loert het wijde netwerk van Rendac om de hoek. Alweer voert het Denderleeuwse vilbeluik 25.000 ton uit naar een Nederlandse zuster, Gelatine Smits Beheer. “De Nederlandse overheid subsidieert de verwerking van dat materiaal, ook als het uit België komt. Rendac levert bovendien gratis zijn grondstof aan het zusterbedrijf in Delft,” klaagt Patrick Goossens van PB Gelatins. “Gelukkig hebben we een viermaal grotere productiecapaciteit van beendergelatine. Dat geeft ons nog de nodige schaalvoordelen.”
Karel Vermassen veegt dat argument van tafel – en wijst nogmaals op de terugnameplicht voor de Belgische dochter van het dierenmeel. “Sinds enkele weken woedt er een echte machtsstrijd op de markt van de gelatine, want de vraag naar beenderen van varkens overstijgt het aanbod. Misschien moeten we binnenkort zelfs betalen voor de ophaling van beenderen van varkens – maar dat weiger ik.”
Alleen Rendac profiteerde van de dioxinecrisis
Maalt Rendac echt om het getouwtrek rond het varkenszwoerd? Het destructiebedrijf teert alvast op de opeenvolgende voedselcrises, voedselschandalen en epidemieën die de veestapels teisteren. Neem nu de dioxinecrisis. Die betekende een ramp voor de Belgische voedingsindustrie, maar een zegen voor het vilbeluik in Denderleeuw. Het bedrijf heeft een erkenning voor hoogrisicoafval (afval van dieren die ongeschikt voor menselijke consumptie zijn). Daardoor verwierf Rendac tussen oktober 1999 en mei 2000 als enige het contract voor de opruiming van 85.000 ton besmet vlees. De omzet van Rendac sprong dan ook van 1,1 miljard in 1999, naar 2,9 miljard in 2000. De nettowinst bedraagt 118 miljoen, de kasstroom 291 miljoen.
De concurrenten keken de opruiming met lede ogen aan. Want ook Cominbel en Van Pollaert hebben een vergunning voor de verwerking van hoogrisicoafval, hoewel enkel in noodsituaties. “Was de dioxinecrisis geen noodsituatie?” reageert Jean-Pierre Berton, secretaris-generaal van Unega, de beroepsvereniging van verwerkers van slachtafval. “Rendac heeft de volledige dioxinecrisis afgehandeld, terwijl ook andere bedrijven dat hadden kunnen doen. Men liet liever kippen rotten op een stortplaats dan ze te laten opruimen door een van de concurrenten.”
Schandalig hoge prijzen
Ook in 2001 maakt Rendac zich op voor een zeer stabiele inkomstenstroom door hoogrisicoafval. De ophaling van krengen, gekoppeld aan de gekkekoeiencrisis, levert Rendac via de Belgische overheid in 2001 een omzet van 1 miljard. En dat is nog zonder het toetje gerekend: de opruiming van dieren met mond- en klauwzeer. Maakt die dominante positie het vilbeluik te duur? “Rendac vraagt schandalig hoge prijzen voor de verwerking van hoogrisicoafval,” rekent Patrick Goossens van PB Gelatins in Vilvoorde. “Ons zusterbedrijf Caillaud doet hetzelfde werk in Frankrijk. Op de Franse markt is er concurrentie van het Duitse Saria. Daardoor liggen de prijzen gevoelig lager. Maar misschien komt er binnenkort verandering. Door het verbod op dierenmeel komt er in België productiecapaciteit vrij bij Cominbel en Van Pollaert. Dan kunnen ook zij hoogrisicoafval verwerken en op die manier misschien het monopolie van Rendac doorbreken.”
Peter De Bruyne kan de argumentatie van Patrick Goossens gedeeltelijk onderschrijven. Niet dat hij de tarieven van Rendac te hoog vindt. Maar de specialist voor dierlijk afval bij de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij ( OVAM) vindt meer concurrentie een goede zaak voor Vlaanderen. “Van Pollaert heeft een aanvraag ingediend voor een erkenning voor gespecificeerd risicoafval. Dat geeft de marktwerking meer kansen.” Gespecificeerd afval slaat op bepaalde onderdelen van herkauwers die tot BSE zouden kunnen leiden.
“Onze prijzen te hoog? Dat is nu echt laag bij de gronds,” lacht Karel Vermassen de bewering weg. “Sinds 1995 zitten we nu eenmaal met de situatie dat wij de enige aanbieder op de markt zijn. Dat kan volgende maand veranderen, als Van Pollaert actief wordt.”
Zolang zal het zelfs niet duren. Nog voor 1 april heeft de KMO zijn erkenning via OVAM op zak. En kan dan meteen een tegengewicht vormen voor de steeds dominantere positie van Rendac. Want opnieuw is het uitsluitend Denderleeuw dat in België munt slaat uit gespecificeerd risicoafval. Rendac beschikt tot vandaag als enige over een erkenning voor de opruiming van GRM-afval. Karel Vermassen verwacht dit jaar een volume van 60.000 ton.
Koppen bij elkaar
Blijft er bij al dat dominerende geweld van Rendac eigenlijk nog een plaats voor de kleintjes? Een twijfelende Guy Van Pollaert: “Misschien moeten de familiale bedrijfjes de koppen eens bij mekaar steken. Maar ik verwacht geen fusie van de kleintjes. Dat is een zaak voor multinationals. Die smeden makkelijker allianties.”
Een blik op de Europese landkaart spreekt boekdelen. Rendac heeft in de Benelux een ijzersterke positie. De Nederlandse moeder Sobel is actief in voedingsmiddelen, geneesmiddelen en dierenvoeder. Sobel haalde in 1999 een omzet van 20 miljard en een nettowinst van net geen miljard. Via de 45%-participatie in de Duitse dochter SNP is Sobel ook bij de oosterburen sterk ingeplant, met 30% marktaandeel. De tegenspeler in Duitsland heet Saria. In Frankrijk deelt Saria de leidersplaats met het Franse Caillaud, het moederbedrijf van Tessenderlo Chemie.
“Komt er een fusie van de groten? Dat zal problemen geven met de mededingingsautoriteiten,” houdt Karel Vermassen van Rendac de boot af. “In België zijn we niet actief op zoek naar overnames. De consolidering is grotendeels toch al doorgevoerd. Maar Rendac is hoegenaamd niet gelukkig met dat beschuldigende vingertje. In het diepste van ons hart zijn wij voorstander van de vrije markt.”
Wolfgang Riepl
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier