Fraude volgt de weg van de minste weerstand
De ophef over het subsidiekluwen bij Let’s Go Urban doet de vraag rijzen hoe het mogelijk is dat één organisatie erin geslaagd is van zoveel overheidsinstanties jaar na jaar vaak grote subsidies te verkrijgen, zonder dat er blijkbaar veel controle was op het gebruik ervan. Een deel van de verklaring is de gebrekkige communicatie tussen de overheden, waardoor de aanvrager subsidies eenvoudig kan cumuleren. Maar het probleem is fundamenteler.
Het publieke beleid focust steeds meer op het halen van beleidsdoelstellingen. Dat is zeker waardevol, en vanzelfsprekend ook dankbaar voor politiek verkozenen. Maar een verminderde aandacht voor controle legt de lat lager voor fraudeurs. Het verschil tussen de controle op de uitgaven (subsidies) en de controle op de inkomsten (belastingen) is opmerkelijk. De belastingbetaler wordt benaderd als een verdachte, de subsidieontvanger is een partner voor het beleid. Dat heeft geleid tot tegengestelde prioriteiten voor de fiscaliteit tegenover die voor het subsidiebeleid.
In de fiscaliteit is op alle beleidsniveaus geïnvesteerd in een uitgebreid controleapparaat, met ruime bevoegdheden, voldoende personeel, specialisaties en de nieuwste technologie. Een fiscale ambtenaar krijgt meetbare doelstellingen. Zo zal de Bijzondere Belastinginspectie (BBI) jaarlijks rapporteren hoeveel sommen ze heeft kunnen ophalen door de jacht op (vermeende) fraudeurs. De mazen van het net worden steeds kleiner.
Als het om subsidies ging, werden de controle-instanties steeds verder afgebouwd. Zo werden de bevoegdheden van de Inspectie van Financiën, zowel federaal als Vlaams, afgebouwd. Administraties dienden zelf meer verantwoordelijkheid te nemen. Maar hebben die daarvoor het nodige personeel en de nodige kennis beschikbaar? De audit wordt federaal nog uitgebouwd. In Vlaanderen is er wel een goed werkende interne audit, al is die beperkt in slagkracht. Illustratief is dat het inspectieteam van het Vlaams Agentschap Innoveren en Ondernemen (Vlaio) is verdubbeld om misbruiken van de covid-maatregelen aan te pakken.
De belastingbetaler wordt benaderd als een verdachte, de subsidieontvanger is een partner voor het beleid.
Het is niet dat er geen controles zijn op subsidies. De uitbetaling ervan gebeurt in schijven, waarbij de laatste schijf in regel pas wordt vrijgegeven na een controle. Soms is de vrijgave van een schijf gekoppeld aan de indiening van een tussentijds verslag. Die controle is vrij formeel. Er wordt nagegaan of aan de voorwaarden van de toekenning van de subsidie is voldaan en of de doelstellingen van de subsidie gerealiseerd zijn. Een verantwoording van de gemaakte kosten en het gebruik van de middelen is dan vaak niet meer nodig. Er moeten al zware indicaties van fraude zijn voordat er dieper wordt gezocht.
De mate waarin het controlebeleid de drempel verlaagt voor fraude, is ook vaak gebonden aan de aard van de subsidie. Bij investeringsprojecten door bedrijven zijn de doelstellingen doorgaans beter en herkenbaarder te verwoorden en is het dus eenvoudiger te controleren of die zijn gerealiseerd. In de zachtere sectoren, zoals welzijn en cultuur, is dat vaak veel moeilijker of zelfs onmogelijk. Controle op het gebruik van de middelen is dan cruciaal.
Ook in dossiers van flagrante subsidiefraude zal het controleapparaat van Financiën in gang schieten en zijn deel opeisen. Het is een schrale troost voor de belastingbetaler dat ook de subsidieontvanger kan evolueren van een partner naar een verdachte. Het is vooral een wake-upcall voor de deelstaten en de lokale besturen dat ze meer aandacht moeten besteden aan de controle op het gebruik van hun middelen en zich niet blind moeten staren op beleidsdoelstellingen.
De auteur is advocaat en vennoot bij Renier & Ketels.Tax
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier