Fiscale pacificatie op de helling?

Kan de terbeschikkingstelling van de gezinswoonst dan toch een ‘aftrekbaar onderhoudsgeld’ zijn?

Onderhoudsgelden zijn op fiscaal gebied een belangrijk gegeven. Wie onderhoudskosten betaalt, mag die immers onder bepaalde voorwaarden en binnen zekere grenzen in aftrek brengen van zijn belastbaar inkomen.

Samengevat komen de voorwaarden op het volgende neer:

de betaling moet gebeuren ingevolge een burgerrechtelijke onderhoudsverplichting;

de onderhoudsgerechtigde mag geen deel uitmaken van het gezin van de persoon die de onderhoudsgelden betaalt;

de betalingen moeten regelmatig gebeuren, in de zin dat er een zekere periodiciteit moet zijn.

Onderhoudsgelden die aan deze voorwaarden beantwoorden, zijn aftrekbaar van het geheel van de belastbare inkomsten. Met dien verstande dat de aftrek beperkt is. De wetgever heeft gemeend dat niet het volledige bedrag van de betaalde onderhoudsgelden voor aftrek in aanmerking komt, maar wel slechts 80%.

Vaten.

Tegenover het feit dat de onderhoudsgelden bij de betaler fiscaal aftrekbaar zijn, staat dat zij bij de genieter belastbaar zijn. Zo bekeken, werkt het fiscaal stelsel van de onderhoudsgelden als een set communicerende vaten. Wat bij de betaler tot 80% aftrekbaar is, zal bij de genieter – ook weer tot 80% – worden belast.

Maar het beeld van de communicerende vaten is niet helemaal correct. Om te beginnen heeft de belastingadministratie altijd volgehouden dat er geen automatisme geldt. Het is niet omdat betalingen bij de ene partij aftrekbaar zijn dat ze noodzakelijkerwijs bij de andere partij belastbaar zouden zijn; en het omgekeerde is ook het geval: het is niet omdat de genieter op de ontvangen onderhoudsgelden wordt belast, dat ze per definitie ook bij de betaler aftrekbaar zijn. De rechtspraak is de belastingadministratie daar (meestal) in gevolgd.

Onrechtvaardig.

Op het eerste gezicht kan deze benadering tegenstrijdig en onrechtvaardig lijken, maar zij is dat niet noodzakelijk. Neem bijvoorbeeld een persoon A die beweert een onderhoudsgeld te hebben betaald aan persoon B. En veronderstel dat de belastingcontroleur de aftrek van dat onderhoudsgeld in hoofde van A zonder veel onderzoek of discussie heeft aanvaard. Moet daaruit onvermijdelijk volgen dat de genieter (B) moet worden belast op hetgeen hij ontvangt?

Dat is niet per definitie het geval. Uit een meer doorgedreven onderzoek kan immers blijken dat de betalingen niet volledig beantwoorden aan de voorwaarden om op fiscaal gebied als onderhoudsgeld te worden aangemerkt. De betaalde sommen bij de genieter automatisch belasten (omdat ze bij de betaler zijn afgetrokken), zou in die omstandigheden pas onrechtvaardig zijn. De genieter hoeft immers niet fiscaal te worden bestraft voor hetgeen er bij de betaler misloopt.

Los.

Kortom, men moet de fiscale situatie van de genieter en van de verkrijger ten aanzien van hetgeen als onderhoudsgeld wordt betaald, in principe los van elkaar beoordelen. Al gaan er in de rechtspraak wel stemmen op om rekening te houden met hetgeen er bij de genieter, respectievelijk bij de betaler gebeurt. Want het omgekeerde kan zich uiteraard ook voordoen.

Veronderstel dat B bepaalde uitkeringen ontvangt, en dat zijn belastingcontroleur ervan uitgaat dat die als onderhoudsgeld bij hem (B) belastbaar zijn. En stel vervolgens dat de belastingcontroleur van de persoon die de uitkeringen heeft betaald (A), weigert om die sommen als aftrekbare onderhoudsgelden te aanvaarden.

Op die manier dreigt men te verzeilen in een situatie van (economische) dubbele belasting: de ene partij is dan immers belastbaar op hetgeen hij ontvangt, terwijl ook de andere partij op dezelfde sommen belastbaar is, aangezien hij ze niet van zijn belastbaar inkomen in aftrek mag brengen.

Alleen daarom al mag ervoor worden gepleit om het fiscaal stelsel bij de beide partijen zoveel mogelijk te laten samenvallen.

Voordeel.

De vergelijking met communicerende vaten loopt nog op een tweede punt mank.

Het belasting- voordeel dat uit de aftrek van onderhoudsgelden voortvloeit, houdt immers niet noodzakelijk gelijke tred met het belasting- nadeel dat gepaard gaat met het feit dat de genieter belastbaar is op hetgeen hij ontvangt. In veel gevallen is het voordeel bij de betaler groter dan het nadeel dat de genieter ondervindt. Bij de betaler worden de onderhoudsgelden immers afgetrokken aan de top van zijn inkomen, terwijl zij bij de genieter weliswaar ook aan de top worden toegevoegd. Maar bij de genieter is die top dikwijls veel lager. Soms is het onderhoudsgeld (vrijwel) het enige inkomen waarover de genieter beschikt. Met als gevolg dat de aftrek (bij de betaler) plaatsvindt in inkomensschijven die aan de hoogste belastingtarieven zijn onderworpen, terwijl de belasting (bij de genieter) gebeurt in schijven die laag of soms zelfs niet worden belast.

Student.

Een en ander legt bijvoorbeeld uit waarom sommige ouders hardnekkig proberen om de studiekosten van hun kinderen als onderhoudsgelden te presenteren. Wat bij de ouders in de hoogste belastingregionen aftrekbaar is, wordt bij hun kinderen dan immers niet of slechts op een bescheiden manier belast. Maar die pogingen lopen dikwijls op niets uit. Een van de voorwaarden om onderhoudsgelden te kunnen aftrekken, luidt immers dat de onderhoudsgerechtigden geen deel meer mogen uitmaken van het gezin van de persoon die de vergoedingen betaalt. Kinderen die louter om studieredenen bijvoorbeeld op kot zijn, worden blijkens een vrijwel constante rechtspraak niet geacht de ouderlijke woonst te hebben verlaten. De vergoedingen die zij ontvangen, kunnen dus, behalve in bijzondere omstandigheden, niet als aftrekbare onderhoudsgelden worden aangemerkt.

Scheiding.

Voor echtgenoten die in een feitelijke scheiding of echtscheidingsprocedure zijn verwikkeld, kan het daarentegen nauwelijks twijfel lijden dat de onderhoudsgelden die zij respectievelijk betalen of ontvangen, ook op fiscaal gebied als zodanig moeten worden bestempeld.

Wat als dergelijke onderhoudsuitkeringen in natura worden toegekend? Om aftrekbaar (respectievelijk, bij de genieter belastbaar) te zijn, is niet vereist dat onderhoudsuitkeringen in geld worden betaald. Ook uitkeringen in natura komen in aanmerking. Zo kan bijvoorbeeld ook de gratis terbeschikkingstelling van een onroerend goed op fiscaal gebied als een onderhoudsuitkering worden aangemerkt.

Gezinswoonst.

Maar wanneer de terbeschikkingstelling betrekking heeft op de gemeenschappelijke gezinswoonst, liggen de zaken moeilijker.

Midden de jaren tachtig is immers een rechtspraak tot ontwikkeling gekomen die dergelijke terbeschikkingstelling niet aanmerkt als een onderhoudsuitkering. De redenering die daarbij wordt gevolgd, luidt ongeveer als volgt. Ten aanzien van de gemeenschappelijke gezinswoonst, hebben de beide echtgenoten een onverdeeld gebruiksrecht. De echtgenoot die de gezinswoonst na een feitelijke scheiding ter beschikking krijgt, wint dus niets. De gebruiksrechten die hij krijgt, had hij tevoren ook al. Van een voordeel is er bijgevolg geen sprake. En dus kan de terbeschikkingstelling – tijdens een periode van feitelijke scheiding – niet als een onderhoudsgeld worden gekwalificeerd. Met als gevolg dat het gebruik van de gezinswoonst in die omstandigheden niet als onderhoudsgeld belastbaar kan zijn (bij de genieter) en, dus ook niet aftrekbaar (bij de betaler).

Brussel.

Maar niet iedereen is het daarmee eens. Getuige daarvan een recent arrest van het hof van beroep in Brussel waarin een heel ander geluid te horen is (arrest van 23 juni 2000). Ook hier ging het om een feitelijk gescheiden echtpaar. De man had de gemeenschappelijke gezinswoonst ter beschikking gelaten van zijn vrouw. Tegen de stroom (van de gangbare rechtspraak) in, hield hij vol dat zijn vrouw op deze manier wel een voordeel genoot. Als zij de gezinswoonst niet ter beschikking zou hebben gekregen, dan had zij een andere woning moeten zoeken, en dan had ik – zo redeneerde de man – normaal gezien meer onderhoudsgeld in geld moeten betalen. Bijgevolg kan niet worden volgehouden dat de terbeschikkingstelling van de gezinswoonst geen bevoordeling uitmaakt.

Het hof van beroep had daar blijkbaar oren naar. Temeer omdat inmiddels vast was komen te staan dat de man in kwestie – bij de afwikkeling van de echtscheiding – op geen enkele wijze een compensatie had verkregen voor het feit dat hij de gezinswoonst (tijdens de periode van feitelijke scheiding) ter beschikking had gelaten van zijn echtgenote.

Pacificatie.

Moeten we gelukkig zijn met deze nieuwe wending in de rechtspraak? Dat is niet zeker. Om te beginnen weten we niet of zij zich doorzet. Vervolgens is er het voormelde fenomeen van de communicerende vaten. Weliswaar gaat het niet om een automatisme, maar de kans is niet gering dat de andere echtgenoot (die de gezinswoonst mag blijven bewonen) de fiscale rekening krijgt gepresenteerd. Of dat de pacificatie tussen strijdende echtgenoten ten goede komt, mag ernstig worden betwijfeld.

jan van dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content