Fiscale amnestie: raadselachtige antwoorden op vaak gestelde vragen

De onzekerheid op het gebied van de ‘eenmalige bevrijdende aangifte’ blijft groot. De verduidelijkingen die onlangs verschaft werden, nemen die niet weg. Integendeel.

De auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.

In de enquête die vorige week in Cash te lezen stond, hebben iets meer dan 2000 personen geantwoord op de vraag wat ze zouden doen, mochten ze geld bezitten dat in aanmerking komt voor de fiscale amnestiemaatregelen. Bedoeld is de mogelijkheid om dit jaar een eenmalige bevrijdende aangifte (EBA) te doen, waarmee mits een eenmalige bijdrage wordt betaald van 6 of 9 %, de spons wordt geveegd over fiscale fouten uit het verleden. Ongeveer een derde van die personen antwoordt dat zij niets zouden doen “wegens de grote rechtsonzekerheid”.

Toonbeeld. Dat percentage mag niet verbazen. De wet die de EBA regelt en het Koninklijk Besluit dat de uitvoeringsmodaliteiten vastlegt, zijn niet meteen een toonbeeld van grote duidelijkheid. De mate waarin met de EBA fiscale en strafrechtelijke bescherming verkregen kan worden, is in vele gevallen onzeker. De EBA-reglementering laat ook verschillende vragen onbeantwoord.

Vandaar dat in de voorbije weken door het kabinet van de minister van Financiën, in samenspraak met vertegenwoordigers van de financiële en de verzekeringssector gewerkt is aan het beantwoorden van een lijst van frequently asked questions. Die antwoorden zijn inmiddels bekend. Ze staan te lezen op de website van de Federale Overheidsdienst Financiën (www.minfin.fgov.be).

Bij het bekendmaken van deze antwoorden zijn euforische geluiden gehoord over de klaarheid die daarmee geschapen was. De EBA-operatie zou nu eindelijk op volle kracht van start kunnen gaan. Want niets was nog onduidelijk. Alle vragen waren beantwoord.

Verheldering. Niets is minder waar. De antwoorden op de lijst van frequentlyaskedquestions zijn weliswaar op een aantal punten verhelderend. Zo wordt bijvoorbeeld gepreciseerd dat elk van beide echtgenoten een afzonderlijke aangifte moet doen, wanneer de geregulariseerde sommen in onverdeeldheid aan hen beiden toebehoren. Elk moet dan voor zijn deel een EBA doen en elk zal voor het door hem aangegeven gedeelte een attest krijgen (waarmee hij de fiscus op afstand kan houden als die nadien nog vervelende vragen stelt).

Gepreciseerd is onder meer ook welke bewijsstukken men bij de EBA moet voorleggen. Enzovoort. Maar tegelijk moet men vaststellen dat de lijst van frequently asked questions, met zijn 29 vragen allesbehalve exhaustief is. Vele, dikwijls voor de hand liggende vragen, zijn niet gesteld.

Oorzaak. Bovendien zijn sommige antwoorden een nieuwe bron van twijfel en roepen zij nieuwe vragen op. De oorzaak is dubbel. Ten eerste zijn de antwoorden op sommige punten bijzonder onduidelijk geformuleerd. Ten tweede blijken de antwoorden op sommige punten verder te gaan dan de EBA-wetgeving strikt genomen toelaat.

In de antwoorden op de frequently asked questions is duidelijk gepoogd de EBA-wetgeving te interpreteren op een manier die haar een maximale draagwijdte moet geven. Op zich is dat een goede zaak. Hoe ruimer de interpretatie, hoe succesvoller de EBA-operatie kan zijn. Maar die manier van werken kent haar grenzen. Zodra de interpretatie verder gaat dan hetgeen strikt genomen in de wetgeving te lezen staat, bevindt men zich in een niemandsland.

Terugvallen op hetgeen iedereen in de wet of het Koninklijk Besluit kan lezen, is er dan niet meer bij. In plaats daarvan moet men zich behelpen met wat men terugvindt in de antwoorden op de frequently asked questions. Daar waar die antwoorden niet helemaal stroken met wat in de wetgeving te lezen staat, is hun rechtskracht zo goed als onbestaande. Zekerheid is dan volkomen zoek, vooral als die antwoorden bovendien niet glashelder zijn.

Deponeren. Dit is onder meer het geval voor de vraag welke tegoeden geregulariseerd kunnen worden. In de EBA-wet staat te lezen dat de aangifte kan slaan op tegoeden waarvan men aantoont dat men ze vóór 1 juni 2003 bij een buitenlandse kredietinstelling of een buitenlandse beursvennootschap op een rekening had staan, of nog op (andere) roerende waarden waarvan men bewijst dat men ze vóór 1 juni 2003 in bezit had.

In dit laatste geval moeten de roerende waarden naar aanleiding van de EBA gedeponeerd worden op een rekening en daar gedurende drie jaar gedeponeerd blijven. De vraag is dan welke roerende waarden gedeponeerd moeten worden. Volgens de wet zijn dat duidelijk de roerende waarden waarvan men het bezit (vóór 1 juni 2003) aantoont. Maar volgens de antwoorden op de frequently asked questions is dat niet noodzakelijk het geval. De achterliggende redenering is dat de wet niet vereist dat de roerende waarden op 31 mei 2003 in bezit moesten zijn, maar wel “vóór 1 juni 2003”. Het volstaat dus dat men ze ooit (vóór dat tijdstip) in bezit heeft gehad. Het probleem is dan, dat men die roerende waarden vandaag misschien niet meer in bezit heeft, en dat men ze dus niet kan deponeren. De antwoorden op de frequently asked questions lossen dit op, door te aanvaarden dat niet noodzakelijk de oorspronkelijke roerende waarden (die aan de EBA ten grondslag liggen) gedeponeerd worden, maar dat in de plaats daarvan andere roerende waarden gedeponeerd worden.

Welke roerende waarden dan wel gedeponeerd moeten worden? De antwoorden op de frequently asked questions spreken op dit punt in raadsels. Men zou voor minder twijfelen om aan de EBA mee te doen.

Jan Van Dyck

Welke roerende waarden gedeponeerd moeten worden, blijft onduidelijk.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content