Fiscaal geluk zit in een geografisch hoekje
Het Rekenhof heeft vorige week een verslag gepubliceerd over zijn onderzoek naar het controlebeleid op het gebied van de fiscale aangiften van de kmo’s die aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen. De resultaten zijn uitermate interessant. Een aantal pijnpunten is blootgelegd, of beter opnieuw blootgelegd, want ze waren er vorige eeuw ook al.
Toen ik 31 jaar geleden bij de allereerste lichting van de Maystadt-boys startte (er waren ook girls, onder wie de latere fraudejaagster Gerda Vervecken), was het doel de onderbezetting in Antwerpen en Brussel op te vangen met contractuelen. Er is blijkbaar weinig veranderd. De controleurs zijn niet regionaal verdeeld, op basis van het aantal kmo’s, wel op basis van werken in eigen streek. Brussel en Antwerpen moeten veel meer verplichte opdrachten uitvoeren dan ze kunnen controleren: 83 procent te veel voor Brussel en 37 procent voor Antwerpen, terwijl andere centra tijd over zouden hebben. Een zetel in Brussel of Antwerpen verkleint dus de kans op controle.
Voor gemakkelijk bereikbare kmo’s is de kans op controle groter. Dat is niet veranderd.
De lokale selectie van controledossiers wordt ook gedetermineerd door de woonplaats van de controleur en de bereikbaarheid van de gecontroleerde kmo met het openbaar vervoer. Voor gemakkelijk bereikbare kmo’s is de kans op controle groter. Ook dat is niet veranderd. Toen we dertig jaar geleden in de maritieme sector dossiers selecteerden voor controle, waren het ook veeleer vennootschappen in ‘t Stad dan met een zetel één uur verderop in Zandvliet. Als ik aan het einde van mijn carrière zou instromen als controleur, zou ik niemand in Doel kunnen controleren. Ook al is het in mijn eigen gemeente, ik geraak er niet met het openbaar vervoer. Ook niet met de fiets. Nu de meeste kerncentrales daar sluiten, moeten we er als reconversiemaatregel misschien over nadenken er een bedrijvencentrum op te richten voor kmo’s die fiscale rust willen.
Tussen 2016 en 2021 is het aantal medewerkers dat controles uitvoert bij kmo’s met 21 procent gedaald, van 2.198 naar 1.737. In diezelfde periode is het aantal kmo-aangiftes gestegen met meer dan 11 procent, van 463.364 naar 515.445. Ik spreek er me niet over uit of dat een terechte evolutie is in de richting van een normale verhouding, maar uit het rapport blijkt wel dat het aantal ambtenaren in de zogenoemde transversale diensten, de niet-controlediensten, niet gedaald is, eerder het tegendeel. Net dat fenomeen was voor mij bijna dertig jaar geleden de directe aanleiding om de administratie te verlaten. Ik wilde controles op het terrein doen, maar toen een collega statutair werd en voor een jaar naar Brussel moest voor een opleiding, werd ik, als zeldzame jurist, tegen mijn zin overgeplaatst naar de Directie. Daar moest het contingent aangevuld worden. Opnieuw, weinig veranderd blijkbaar.
In al die voorbeelden lijkt het begrip ‘nabijheid’, dat de partij van de minister van Financiën tot voor kort graag hanteerde, een determinerende factor te zijn voor de realiteit. In ieder geval is voor mij de voorbije dertig jaar niets veranderd aan wat de cd&v-slogan voor 2023 is geworden: respect voor de mensen op het terrein. Ik hoop wel dat ze de moed blijven hebben om voldoende lokale vrijheid en beslissingen te durven nemen. Het rapport ademt namelijk wel een jakobijnse gedachte, wat anders is dan vroeger. Men kiest voor een centralistische eenheidsstaat met een strak keurslijf voor de lokale ambtenaar. Zo wordt minstens 80 procent van de controles verplicht opgelegd via een centrale selectie, gebaseerd op datamining; wordt opgeroepen om belastingverhogingen meer te standaardiseren en dus minder opportuniteitsbeoordelingen toe te laten; en bevat het een impliciete hint om werken in eigen streek te beperken.
De auteur is partner van Tiberghien Advocaten
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier