Fiscaal eindejaarsgedruis

Als een donderslag bij heldere hemel is per 1 januari een gloednieuwe regeling inzake aannemersregistratie van kracht geworden.

Eindejaar is traditioneel een periode waarin zeer veel reglementaire teksten in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd. Ook op fiscaal gebied.

De eindejaarstoevloed van nog te publiceren teksten is soms zo groot, dat de diensten van het Belgisch Staatsblad niet meer kunnen volgen. Neem bijvoorbeeld twee jaar geleden, het belangrijke volmachten-KB van 20 december 1996, waarbij tal van verstrekkende wijzigingen werden aangebracht aan de fiscale wetgeving. Dat KB werd weliswaar gepubliceerd in de vierde editie van het Belgisch Staatsblad van 31 december 1996, maar dit Staatsblad is zonder twijfel pas begin 1997 gedrukt; en het is in ieder geval pas in de tweede helft van januari 1997 bij de abonnees besteld.

Op die werkwijze is veel kritiek gekomen. Sommigen hebben niet geaarzeld het Staatsblad te beschuldigen van antidatering.

Of het daardoor komt, is niet duidelijk; maar sindsdien is er wel een gevoelige verbetering merkbaar. De staatsbladen van vorig jaar, zijn – voorzover men kan zien – netjes op tijd gedrukt en bij de abonnees besteld.

Dit betekent evenwel niet dat alles nu rozengeur en maneschijn is. Ook nu stonden de eindejaarsstaatsbladen weer bol van allerlei wetten en reglementaire teksten. En blijkbaar leert men het niet af de buitenwacht te overvallen met belangrijke teksten die onmiddellijk, midden het feestgedruis, van kracht moeten worden. Een greep uit het fiscaal eindejaarsaanbod.

BEDRIJFSWAGENS.

Het begon twee dagen voor Kerstmis met een Koninklijk Besluit over het tarief van de voordelen van alle aard voor wie een bedrijfswagen voor privé-doeleinden ter beschikking heeft. Geen spectaculaire wijziging: het geïndexeerde tarief dat in principe sedert 1 oktober 1997 van toepassing was, blijft voor 1998 en ook voor heel het jaar 1999 van toepassing.

Het KB bevat nog wel een retroactieve aanpassing van het tarief dat voor het jaar 1997 van toepassing is. In dat jaar golden immers opeenvolgend drie tarieven. Een eerste tarief voor de periode van 1 januari 1997 tot en met 30 juni; een verhoogd tarief vanaf 1 juli 1997 tot en met 30 september; en ten slotte het geïndexeerd tarief waarvan hoger sprake, dat vanaf 1 oktober 1997 in werking trad. Drie tarieven voor één en hetzelfde jaar, dat is moeilijk rekenen. Vandaar dat men nu voor 1997 alsnog een rekenkundig gemiddelde heeft gemaakt van deze drie tarieven, zodat voor heel het jaar 1997 nog slechts één gemiddeld tarief van toepassing is.

Aangezien het om een rekenkundig gemiddelde gaat, zal er meestal niet veel veranderen voor wie gedurende heel het jaar 1997 een bedrijfswagen ter beschikking heeft gehad.

BEDRIJFSVOORHEFFING.

Daags voor Kerstmis werden de lezers van het Staatsblad vergast op tientallen bladzijden richtlijnen inzake de bedrijfsvoorheffing die met ingang van 1 januari 1999 moet worden ingehouden. Het doornemen van deze taaie brok lectuur was een maat voor niets. De richtlijnen bevatten niets nieuws. Alleen de bedragen van de in te houden bedrijfsvoorheffing, en van de eventuele verminderingen zijn – naar jaarlijkse gewoonte – lichtjes aangepast.

In datzelfde Staatsblad vindt men ook het KB dat vorige week in deze kolommen werd besproken en waarbij met ingang van 1 april van dit jaar nieuwe richtlijnen worden ingevoerd in verband met het uitreiken van restaurantbonnetjes. Hetzelfde KB bevat in bijlage ook technische aanwijzingen inzake het invullen van de nieuwe BTW-aangifte. BTW-plichtigen hebben die inmiddels automatisch vanwege hun BTW-controlekantoor toegestuurd gekregen.

ONTVANGSTBEWIJZEN.

Het Staatsblad van 30 december 1998 bracht opnieuw een taaie brok lectuur: negen ministeriële besluiten met meer dan honderd bladzijden nieuwe richtlijnen over de ontvangstbewijzen die moeten worden uitgereikt door beoefenaars van vrije beroepen en door inrichtingen voor geneeskundige verzorging; en over de ontvangstbewijsboekjes en dagboeken die zij moeten houden. Met uiteenlopende voorschriften voor notarissen, gerechtsdeurwaarders, advocaten, geneesheren en paramedici, inrichtingen voor geneeskundige verzorging, en andere al dan niet BTW-plichtige beoefenaars van vrije beroepen, ambten en posten.

Ook hier veel geblaat voor weinig (of toch niet zo erg veel) wol. De richtlijnen zijn op de eerste plaats van belang voor de erkende drukkers die deze documenten moeten drukken. Zij moeten zich immers houden aan de modelformulieren die in bijlage bij deze negen ministeriële besluiten zijn afgedrukt.

Voor de geviseerde belastingplichtigen zijn er links en rechts ook belangrijke wijzigingen te melden die evenwel onmogelijk in enkele lijnen kunnen worden samengevat. De eenvoudigste oplossing bestaat er allicht in, dat de betrokkenen tekst en uitleg vragen aan de belastingambtenaar bij wie zij toch fysiek hun opwachting moeten maken: het dagboek dat zij moeten houden, moet immers door de administratie worden genummerd en geparafeerd.

Wat de nog niet aangesneden ontvangstbewijsboekjes betreft, die men nog in voorraad heeft: die mogen verder worden opgebruikt, zolang de voorraad strekt.

AANNEMERS.

Het Staatsblad van 31 december 1998 bracht op de valreep nog groot nieuws: een gloednieuwe regeling inzake aannemersregistratie. In twee woorden gezegd komt die hierop neer. Wie voor het uitvoeren van werk in onroerende staat een beroep doet op een aannemer die niet officieel is geregistreerd, kan in bepaalde mate hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor een aantal fiscale en sociale schulden van die aannemer; en moet ook een gedeelte van de prijs inhouden en doorstorten, deels naar de fiscus en deels naar de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ).

Die regeling is niet nieuw. Zij bestaat al verschillende jaren. Maar zij wordt nu, met ingang van 1 januari 1999, op verschillende punten aangepast. Daarbij moet men een onderscheid maken tussen drie situaties: één: de relatie tussen bouwheer en aannemer; twee: de situatie van een aannemer die een beroep doet op een onderaannemer voor het uitvoeren van een werk dat niet tot de bevoegdheid behoort van het paritair comité van het bouwbedrijf (bijvoorbeeld elektriciteitswerken); en drie: de situatie van een aannemer die een andere aannemer belast met het uitvoeren van een werk dat wel tot de bevoegdheid van het paritair comité van het bouwbedrijf behoort (bijvoorbeeld betonneringswerken).

In de relatie tussen de bouwheer en zijn aannemer verandert er ten gronde niets. Het principe blijft dat de bouwheer (die niet voor privé-doeleinden handelt) in bepaalde mate kan worden aangesproken voor de sociale en/of fiscale schulden van zijn niet-geregistreerde aannemer; en dat hij bij elke betaling aan zijn niet-geregistreerde aannemer de nodige inhoudingen en doorstortingen moet doen. Wel wordt de regeling op een aantal detailpunten gepreciseerd en verfijnd. Zo wordt bijvoorbeeld preciezer omschreven voor welke schulden men aansprakelijk kan worden gesteld.

Ook in de relatie tussen aannemers, bij werken die niet tot de bevoegdheid van het paritair comité van het bouwbedrijf behoren, verandert er (voorlopig) ten gronde niets. De nieuwe regeling voorziet wel in een verhoging van de inhoudings- en doorstortingsverplichting. Maar de inwerkingtreding daarvan is uitgesteld naar een later, nog bij koninklijk besluit, vast te stellen datum.

De regeling is wel ten gronde gewijzigd ten aanzien van aannemers die betrokken zijn bij werken die wel behoren tot de bevoegdheid van het paritair comité voor het bouwbedrijf.

Tot nog toe gold hier een stelsel van zogenaamde bevrijdende inhoudingen en stortingen. Een aannemer die een beroep deed op een andere niet-geregistreerde aannemer (voor werken die tot de bevoegdheid van het paritair comité van het bouwbedrijf behoren) kon ermee volstaan de nodige inhoudingen en doorstortingen te doen. Van hoofdelijke aansprakelijkheid voor de sociale en fiscale schulden van de onderaannemer kon slechts sprake zijn, als die inhoudingen en doorstortingen niet gebeurden.

Dat wordt nu omgekeerd: een aannemer die een beroep doet op een niet-geregistreerde onderaannemer wordt voortaan automatisch (binnen zekere perken) hoofdelijk aansprakelijk gehouden voor een reeks sociale en fiscale schulden van zijn onderaannemer. Bovendien moeten voortaan inhoudingen en doorstortingen gebeuren, zodra blijkt dat de onderaannemer nog sociale schulden heeft, zelfs als hij wel geregistreerd is. In de nieuwe regeling geldt bovendien een doorgedreven ketenaansprakelijkheid. Dit wil zeggen dat aannemers niet alleen hoofdelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de sociale en fiscale schulden van hun niet-geregistreerde onderaannemers, maar ook voor de schulden van daaropvolgende niet-geregistreerde aannemers waaraan hun onderaannemers het werk op hun beurt hebben uitbesteed enzovoort.

IMPACT.

Kortom, het gaat om een erg belangrijke regeling, met grote impact voor de praktijk. Is het dan niet wraakroepend dat zij zonder parlementair debat, en zonder grootschalige informatie, van de ene dag op de andere – bij wijze van volmachtenbesluit – van toepassing is verklaard?

Jan Van Dyck is fiscalist.

Jan Van Dyck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content