Familiebedrijven verwachten groei in 2015

Familiebedrijven verwachten voor dit jaar groei, maar 2015 zou nog beter moeten worden. Nu nog de juiste werknemers vinden.

De bevinding blijkt uit een enquête van de consulent PwC bij 2400 familiebedrijven wereldwijd, waarvan 74 in België. De helft van die bedrijven haalt een omzet boven 100 miljoen euro.

“In de enquête valt op hoe de groeiverwachtingen van de Belgische familiale bedrijven lager uitvallen dan de internationale verwachtingen”, duidt Philippe Vyncke de cijfers. De partner tax & accounting services bij PwC ontleedt samen met collega Patrick Mortroux, partner audit, exclusief voor Trends de voornaamste bevindingen van de enquête. PwC voert die enquête om de twee jaar uit. “Slechts de helft van de Belgische familiebedrijven verwacht groei in 2014. Dat aantal klimt naar driekwart voor de groeiverwachtingen vanaf 2015. De internationale bedrijven groeien sterker. Maar dat is wellicht ook omdat ze jonger zijn.” Twee derde van de 74 Belgische familiebedrijven is ouder dan een halve eeuw, en is een derde- of vierdegeneratiebedrijf.

Toch duidt Patrick Mortroux op een belangrijk pijnpunt. “Gemiddeld halen de Belgische familiebedrijven 38 procent van hun omzet via export. Dat is mooi, maar ze kijken vooral naar de buurlanden. Vier op de vijf bedrijven verwachten de volgende vijf jaar vooral export naar Europa. Ook dat kan de zwakkere groeivooruitzichten verklaren, want de familiebedrijven mikken zo vooral op economisch minder presterende landen.”

Oorlog om talent

Op de korte termijn zijn de heetste hangijzers het algemene zwakke economische klimaat, de nood aan innovatie, de toenemende concurrentie, maar vooral de schaarste aan bekwaam personeel. De oorlog om talent scoort het hoogst als pijnpunt: 58 procent van de familiebedrijven zet dat helemaal bovenaan. Vooral de zoektocht naar mensen die vertrouwd zijn met nieuwe technologieën kost moeite. “Die krapte op de arbeidsmarkt geldt voor alle bedrijven”, analyseert Philippe Vyncke. “Maar familiebedrijven hebben het nog iets moeilijker bij het vinden van goed opgeleide jongeren. Grote bedrijven, zoals banken, auditbedrijven of consumentenbedrijven, zoeken studenten op campussen. Familiebedrijven kom je daar niet of nauwelijks tegen. Maar onbekend maakt onbemind. Het is niet zo dat jongeren problemen zouden hebben met familiebedrijven.”

Philippe Vyncke benadrukt een opvallend verschil met Nederlandse familiebedrijven. “In Nederland is de zoektocht naar financiering een pijnpunt. In België is dat voor slechts 10 procent van de familiebedrijven een probleem. De kapitaalstructuur van de Belgische familiebedrijven, zeker bij de generatiebedrijven, is zeer sterk. Dat vergemakkelijkt de financiering.”

Familiale opvolging

Opvallend in het onderzoek is de toenemende bewustwording voor deugdelijk bestuur en de opvolgingsproblematiek. Bijna driekwart van de Belgische familiebedrijven heeft onafhankelijke bestuurders. “Twee jaar geleden was dat 68 procent, tien jaar geleden was het nog taboe”, zegt Philippe Vyncke.

“De volgende jaren moeten er gigantisch veel overdrachten gebeuren”, waarschuwt Philippe Vyncke. “Maar er is een groeiend bewustzijn. Het wordt minder als een probleem ervaren. Belgische bedrijven hebben bovendien al meer nagedacht over de opvolging dan de internationale familiebedrijven.” De helft van de bedrijven trof al maatregelen, voor het geval dat de zaakvoerder morgen plots zou overlijden. 45 procent van de familiebedrijven verwacht dat het management in handen van de volgende generatie komt. Een derde van de families wil aandeelhouder blijven, maar opteert voor een niet-familiaal management. Bij een kwart van de bedrijven is de opvolging formeel in een opvolgingsplan gegoten.

Die toenemende aandacht voor opvolging, al dan niet familiaal, hangt samen met de geringe interesse in een verkoop van de onderneming. Slechts een op de zeven familiebedrijven denkt aan een verkoop. “Maar van die verkopers wil de overgrote meerderheid aan een private-equityspeler verkopen”, duidt Philippe Vyncke. “Dat vind ik heel opmerkelijk. Je zou denken dat als een familiale ondernemer verkoopt, dat gebeurt met het oog op de continuïteit van de baby die hij heeft gebaard. De verkoop zou dan moeten gebeuren aan een commerciële of industriële speler, zodat het bedrijf kan blijven groeien. Maar nee. Door aan een private-equityspeler te willen verkopen, primeren blijkbaar toch vooral de financiële voorwaarden.”

Niet beter gewapend

Die bevinding sluit aan bij een andere vaststelling van het onderzoek: familiebedrijven ervaren zich niet als wezenlijk anders dan niet-familiale ondernemingen. Familiebedrijven vinden weliswaar dat ze een grote toegevoegde waarde hebben voor de lokale economie en de lokale tewerkstelling. Behoud van tewerkstelling is zeer belangrijk, zelfs in moeilijke tijden. Maar ze voelen zich zeker niet beter gewapend tegen een recessie dan niet-familiale bedrijven.

“Een familiebedrijf is in de eerste plaats een bedrijf, en daarnaast is het ook nog familiaal”, zegt Patrick Mortroux. “Internationalisering, digitalisering, de zoektocht naar geschikt personeel: het zijn dezelfde uitdagingen voor alle bedrijven. Familiebedrijven hebben ook een vrij neutraal beeld van zichzelf. Ze vinden niet dat ze voordelen hebben. Noch dat er een sterkere entrepreneursgeest zou waaien. Maar misschien moeten we hen wat meer wijzen op hun voordelen. Ze hebben bewezen dat ze het kunnen, want de overgrote meerderheid van de door ons ondervraagde Belgische familiebedrijven behoort tot de derde en vierde generatie. Ze hebben kennis in huis, ze weten hoe ze zich moeten aanpassen aan een voortdurend veranderende economie.”

WOLFGANG RIEPL, FOTOGRAFIE JELLE VERMEERSCH

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content