FAIR SHARE OF TAXES
Moet België meer belasting willen innen dan zijn ‘fair share of taxes’?
Stel dat een Belgische vennootschap die deel uitmaakt van een multinationale groep, haar in België belastbare winst wil afromen. De meest voor de hand liggende methode bestaat erin de prijzen te verlagen die de groepsvennootschappen haar moeten betalen wanneer ze goederen of diensten afnemen. De Belgische winst daalt, terwijl de winst in de landen waar de groepsvennootschappen gevestigd zijn, de hoogte in gaat. In de veronderstelling dat die landen een lagere belasting kennen dan in België, gaat de groep er als geheel financieel op vooruit. Minder belasting door het schuiven met verrekenprijzen.
Het omgekeerde kan ook. Stel dat een vennootschap meer winst in België wil laten belasten. Dat is misschien een wat eigenaardige, maar geen onmogelijke hypothese. Onder invloed van bijvoorbeeld de aftrek voor risicokapitaal, beter bekend als de notionele interest, is het niet uitgesloten dat de in België belastbare winst lager wordt belast dan in het land waar de andere groepsvennootschap gevestigd is. De oplossing is dan de prijzen te verhogen. De Belgische winst stijgt en de buitenlandse winst daalt.
Maatregelen. Zulke manipulaties zijn al lang een doorn in het oog van de Belgische fiscus en al haar evenknieën in de wereld. Vandaar dat zowat elk land maatregelen heeft genomen die het manipuleren van verrekenprijzen moeten tegengaan.
In België heeft dit zich jarenlang vertaald in de strijd rond de zogenaamde abnormale en goedgunstige voordelen. Als een Belgische belastingplichtige een abnormaal voordeel toekent aan een buitenlandse onderneming – bijvoorbeeld door het aanrekenen van abnormaal lage prijzen – kan de Belgische fiscus het voordeel onder bepaalde voorwaarden toevoegen aan de winst van de Belgische belastingplichtige.
Het debat over de juiste verrekenprijzen kreeg enkele jaren geleden een nieuwe wending. De paarse regering liet in het wetboek een nieuwe bepaling inschrijven die het internationaal aanvaarde at arm’s length-principe ook in de Belgische interne fiscale wetgeving bekrachtigde. At arm’s length betekent dat men de verhoudingen tussen vennootschappen die deel uitmaken van een multinationale groep fiscaal bekijkt, alsof ze geen gelieerde vennootschappen zijn. Men bekijkt ze alsof ze ‘op armslengte’ van elkaar verwijderd zijn, alsof het onafhankelijke ondernemingen zijn.
In de wet staat sindsdien te lezen dat de winst van de Belgische groepsvennootschap naar boven kan worden herzien, als in haar relatie met de andere gelieerde buitenlandse vennootschappen prijzen worden toegepast die te laag zijn in vergelijking met prijzen tussen onafhankelijke ondernemingen. En dat de winst naar beneden kan worden herzien als de prijzen te hoog zijn in vergelijking met die tussen onafhankelijke ondernemingen.
Rulings. De wetgever voegde daaraan toe dat zulke herzieningen bij wijze van voorafgaande beslissing zouden worden doorgevoerd en dat de dienst voor voorafgaande beslissingen (de rulingcommissie) daarvoor bevoegd zou zijn.
Van meet af aan heeft men zich terecht afgevraagd wat de juiste bedoeling van deze nieuwe maatregel is. Vooral het idee dat hij bij wijze van voorafgaande beslissing zou worden toegepast, heeft bij veel fiscalisten wenkbrauwen doen fronsen. Welke vennootschap is bereid om vooraf aan de rulingcommissie te vragen of ze akkoord gaat om de winst van de Belgische vennootschap te verhogen? Dat grenst aan het absurde.
In de omgekeerde situatie lag de nieuwe regeling ook niet voor de hand. Ze laat toe aan de rulingcommissie een neerwaartse winstaanpassing voor de Belgische vennootschap te vragen. Maar als men de tekst van de wet letterlijk neemt, kan dat alleen als een buitenlandse fiscus eerst is overgegaan tot een opwaartse winstcorrectie van de buitenlandse groepsvennootschap. Hoe zou een beslissing over een neerwaartse winstcorrectie van de Belgische vennootschap dan bij wijze van voorafgaande beslissing kunnen worden genomen? Hoe kan men over een neerwaartse winstaanpassing beslissen als de winst niet eerst in het buitenland in opwaartse zin is aangepast?
Raadsel. Het raadsel is inmiddels opgelost. Uit de praktijk van de rulingcommissie blijkt dat zij geen voorafgaande opwaartse winstaanpassing in het buitenland eist. Het volstaat dat de Belgische groepsvennootschap aantoont dat de winst die ze in België genereert, te hoog is in vergelijking met de winst die ze zou maken als haar partners onafhankelijke ondernemingen zouden zijn.
Sommigen hebben gezegd dat de rulingcommissie op deze manier belastingontwijking mogelijk maakt. Waarom moet België een neerwaartse winstaanpassing doorvoeren als het niet eens zeker is dat de buitenlandse fiscus een opwaartse winstaanpassing doorvoert? Het antwoord is dat België internationaal niet meer belasting hoeft te innen dan zijn fair share of taxes. Als elk land dat zou doen, is het probleem zonder meer opgelost.
De auteur is advocaat en hoofdredacteur van Fiscoloog.
Jan Van Dyck
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier