Exit leeftijdsvoorwaarde

De vrijstellingsregeling voor “jonge” beginnende zelfstandigen wordt uitgebreid naar alle beginnende zelfstandigen. Ongeacht de leeftijd. Toch blijft het uitkijken geblazen.

Wie zich voor de eerste maal vestigt in een zelfstandig beroep, is gedurende drie jaar vrijgesteld van belastingvermeerdering als hij niet of onvoldoende voorafbetaalt. Die vrijstellingsregeling was tot nog toe voorbehouden aan wie op het ogenblik van die eerste vestiging de leeftijd van 35 jaar niet overschreden had. Een zopas in het parlement goedgekeurd wetsvoorstel heeft deze leeftijdsvoorwaarde nu geschrapt. De nieuwe regeling treedt in werking vanaf de tiende dag nadat de nieuwe wet in het Belgisch Staatsblad te lezen zal staan.

Vanaf dan zullen dus ook oudere personen die zich voor de eerste maal als zelfstandige vestigen, toegang krijgen tot de vrijstellingsregeling.

GEVAAR.

Die regeling is niet oninteressant. Wie niet verplicht is om de belasting vooraf te betalen, houdt meer over om in de zaak te investeren. En moet minder lenen bij de bank.

Maar tegelijk is het een gevaarlijke regeling. Vooral in de beginfase van een zelfstandige beroepswerkzaamheid is elke frank immers welkom. En houdt men er dikwijls te weinig rekening mee dat men op de inkomsten die men verkrijgt, ook nog belasting moet betalen.

De vrijstellingsregeling komt er eigenlijk op neer dat men gedurende drie jaar renteloos kan lenen bij de fiscus. Men mag alleen niet vergeten dat de aflossing van die lening niet lang op zich laat wachten. En dat op dat ogenblik verschillende betalingen bijeen kunnen komen.

Tijdens de eerste drie jaar van een zelfstandige beroepsactiviteit moeten immers ook op het gebied van de sociale zekerheid voorlopig slechts minimale bijdragen worden betaald ; die vervolgens van jaar tot jaar op grond van de werkelijke beroepsinkomsten worden geregulariseerd. Anders gezegd, de fiscus en de sociale zekerheid staan samen aan te schuiven.

EINDE.

En op het einde van die beginperiode van drie jaar moet men dubbel voorzichtig zijn. Want op dat ogenblik kan men met dubbele betalingen geconfronteerd worden : betaling van de (niet voorafbetaalde) inkomstenbelasting in verband met de vorige jaren, terwijl men op hetzelfde ogenblik voorafbetalingen moet doen voor het lopende inkomstenjaar ; en betaling van regularisatiebijdragen inzake sociale zekerheid, terwijl vanaf dan ook de gewone (niet verminderde) bijdragen betaald moeten worden, ook weer voor het lopende inkomstenjaar.

De vrijstelling van de verplichting om voorafbetalingen te doen, is dus slechts een zegen voor belastingplichtigen die nauwkeurig hun fiscale (en parafiscale) verplichtingen in het oog houden, en de nodige voorzieningen treffen om hun belasting- en sociale-zekerheidsschulden te voldoen.

BONIFICATIES.

Wie vrijgesteld is van verplichte voorafbetalingen kan er trouwens nog belang bij hebben om wel voorafbetalingen te doen. Omdat men dan automatisch toegang krijgt tot het stelsel van de bonificaties. Dat stelsel houdt in dat men langs de ene kant geen belastingvermeerdering te vrezen heeft als men geen voorafbetalingen doet, maar dat men integendeel een belastingvermindering krijgt als men wél voorafbetalingen doet. Althans voor zover die voorafbetalingen overeenstemmen met de werkelijk (nog) verschuldigde personenbelasting : wie meer voorafbetaalt dan de personenbelasting die hij nog effectief te betalen heeft, krijgt het te veel betaalde weliswaar terug, maar krijgt voor dat gedeelte geen bonificatie.

De hoogte van die bonificatie verschilt van jaar tot jaar. Zij is precies gelijk aan de helft van de belastingvermeerdering die men in het stelsel van de verplichte voorafbetalingen aangerekend krijgt, als men te weinig voorafbetaalt.

Voor de voorafbetalingen die dit jaar gebeuren, bedraagt de bonificatie 6, 5, 4 of 3 %, al naargelang het gaat om de voorafbetaling van het eerste, het tweede, het derde of het vierde trimester.

OVERSCHRIJDEN.

Met het wegvallen van de leeftijdsvoorwaarde van 35 jaar verdwijnen meteen ook de interpretatieproblemen die daarmee samenhingen.

Zo heeft men zich afgevraagd wat die leeftijdsvoorwaarde precies inhield. Betekende zij dat men nog geen 35 jaar mocht zijn op het ogenblik van de eerste vestiging als zelfstandige ? Of dat men op dat ogenblik nog geen 36 jaar mocht zijn ? Dat men de leeftijd van 35 jaar nog niet overschreden mocht hebben, betekende volgens de minister van Financiën dat men inderdaad nog geen 35 jaar mocht zijn ; men mocht bijgevolg ten hoogste 34 jaar oud zijn.

Dat probleem is dus (vanaf de inwerkingtreding van de nieuwe regeling) definitief opgelost : men mag voortaan zo oud zijn als men wil. De enige voorwaarde die nog rest, houdt in dat men zich voor de eerste maal moet vestigen in een zelfstandig beroep.

HOOFDBEROEP.

Maar ook met die voorwaarde is het uitkijken geblazen. Omdat niet elke eerste vestiging in aanmerking komt. Het moet namelijk gaan om een eerste vestiging in een zelfstandig hoofdberoep.

Iemand die bijvoorbeeld werknemer is, en daarnaast start met een zelfstandig bijberoep kan zich bijgevolg niet beroepen op de vrijstelling van belastingvermeerdering als hij gedurende de eerste drie jaar onvoldoende personenbelasting voorafbetaalt.

Dit nadeel is daarentegen een voordeel voor wie zich voor de eerste maal vestigt in een zelfstandig hoofd-beroep, nadat hij (bijvoorbeeld) datzelfde beroep eerst in bijberoep heeft uitgeoefend. Dat voordien uitgeoefende bijberoep vormt dan geen beletsel om toch nog toegang te krijgen tot de vrijstellingsregeling, zodra men de activiteit in hoofdberoep aanvangt.

Dat de vrijstellingsregeling voorbehouden wordt aan de start van een zelfstandige activiteit in hoofdberoep zal voor de betrokkene trouwens meestal voordeliger zijn : de inkomsten van een hoofdberoep zijn doorgaans veel hoger dan de inkomsten van een bijberoep. Bijgevolg zullen de voorafbetalingen in het eerste geval ook meestal veel hoger zijn ; zodat het belang van de vrijstellingsregeling ook relatief groter zal zijn.

ADVOCAAT.

Die overwegingen leggen ook uit waarom er zoveel discussie is geweest over de vraag wat onder een eerste vestiging verstaan moet worden, als men te maken heeft met een gereglementeerd beroep, bijvoorbeeld van advocaat. Vroeger hield de administratie vol dat een advocaat zich pas voor de eerste maal vestigt op het ogenblik dat hij zijn stage achter de rug had. Waarom ? De vrijstellingsregeling al laten ingaan vanaf het ogenblik dat de stage aanvangt, heeft in veel gevallen niet veel zin, omdat de inkomsten van een beginnend advocaat-stagiair dikwijls zeer laag zijn, en er dus nauwelijks belasting vooraf te betalen is. Maar uit de praktijk is dan weer gebleken dat dit lang niet altijd het geval is. Waarop de administratie zoveel jaren geleden besloten heeft, de driejarige vrijstellingsregeling wel degelijk effectief te laten ingaan vanaf het ogenblik dat de advocaat zich op de lijst van de stagiairs laat inschrijven.

DRIE.

Ook met de duur van de driejarige vrijstellingstermijn moet men uitkijken. Deze drie jaar lopen niet vanaf het ogenblik waarop men zich vestigt, maar wel vanaf de eerste dag van het kalenderjaar waarin men zich voor de eerste maal vestigt. Wie zich eind december 1997 voor de eerste keer als zelfstandige vestigt, verbeurt bijgevolg bijna een volledig jaar vrijstelling. De vrijstelling geldt in dit geval slechts voor de nog lopende termijn van het jaar 1997, en voor de jaren 1998 en 1999. Vanaf het jaar 2000 moeten op straffe van belastingvermeerdering wel voorafbetalingen worden gedaan.

VENNOOTSCHAP.

Rest ten slotte nog een waarschuwing voor personen waarvan de zelfstandige activiteit zal bestaan in de uitoefening van een mandaat van bestuurder in een vennootschap. In de wet zelf vindt men ten aanzien van deze personen weliswaar geen bijkomende voorwaarden terug. Maar in de rechtspraak gaat men ervan uit dat de wetgever de vrijstellingsregeling heeft willen beperken tot vennootschapsmandatarissen die hun mandaat uitoefenen in een nieuw opgerichte vennootschap. Een voorwaarde die volgens de administratie ook ten aanzien van werkende vennoten geldt.

Vraag is alleen of deze voorwaarde ook voor de toekomst zal gelden. De wetgever heeft de twee categorieën van bestuurders en werkende vennoten immers vervangen door de nieuwe (fiscale) categorie van de (zelfstandige) bedrijfsleiders. En daartoe behoren, naast bestuurders en zaakvoerders, ook de zelfstandige directieleden die zich bezighouden met het dagelijks bestuur van de vennootschap. Evenals de zelfstandige financiële, commerciële of technische directeuren die in de vennootschap actief zijn. De vrijstellingsregeling voor startende zelfstandigen is ook op deze nieuwe categorie van bedrijfsleiders van toepassing verklaard. Is voor hen ook vereist dat zij starten in een nieuw opgerichte vennootschap ?

Jan Van Dyck

Jan Van Dyck is fiscalist.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content