“Europa heeft nood aan een institutionele schok”

Afgelopen zondag verwezen de Fransen de Europese grondwet naar de prullenmand. Ernest-Antoine Seillière, Fransman en de nieuwe voorzitter van de Europese werkgeversfederatie Unice, ziet het met lede ogen gebeuren. De grondwet, de Bolkestein-richtlijn, de Lissabon-norm… Hoe moet Europa weer uit het dal klimmen? “Een paar mensen, ideeën en initiatieven volstaan.”

In het bekoorlijke kader van het Sint-Annakasteel trad Ernest-Antoine Seillière onlangs op als gastspreker op een lunchconferentie georganiseerd door de WTCA, een vereniging die voorgezeten wordt door de zakenman Patrick De Pauw. De baas van Wendel Investissement leidt ook al zeven jaar de Mouvement des Entreprises de France (Medef), het Franse patronaat. Vanaf 1 juli zal hij twee jaar lang ook de stem van de ondernemers op Europees niveau vertolken. Hij werd immers, als enige kandidaat, verkozen aan het hoofd van het Europese werkgeversverbond Unice.

Seillière is duidelijk een man met overgave, voor wie “ondernemer zijn alles is, behalve doemdenken en toegeven aan verstarring”. Het dient trouwens gezegd dat hij tijdens zijn voorzitterschap uitgegroeid is tot een economisch en politiek acteur waar men in Frankrijk nauwelijks omheen kan. Seillière kreeg zijn opleiding in het besloten kringetje van de Franse politiek, eerst op Buitenlandse Zaken, daarna in de kabinetten van Jacques Chaban-Delmas en Maurice Schumann. Met zijn sterke karakter en zijn onomwonden uitspraken heeft hij het Franse patronaat nieuw leven ingeblazen. Hij houdt er een resoluut liberaal discours op na: Bolkestein is geen “Frankenstein” en “de lonen verhogen zonder de productiviteit aan te zwengelen, staat gelijk met de concurrentiekracht vernietigen en werkloosheid scheppen”. En nu, in 2005, werpt hij een scherpzinnige blik op de belangrijkste uitdagingen waar Europa voor staat.

ERNEST-ANTOINE SEILLIÈRE (UNICE). “Het model van een sociale democratie die probeert een evenwicht te vinden tussen de dekking van sociale risico’s met een vooruitstrevend sociaal systeem, een relatief evenwichtige spreiding van de groei en minder intensieve arbeidstijden dan elders, is een model dat zwaar weegt. We kunnen dat niet in stand houden als we niet de mededingingsinspanningen kunnen opbrengen die in de doelstellingen van de top van Lissabon werden vastgelegd. Als we het economische succes in Europa willen veiligstellen, moeten we kunnen beschikken over institutionele middelen om de uitdagingen aan te gaan die op ons afkomen. Dat vereist historische visie, en een paar mensen, ideeën en initiatieven volstaan om dat te bereiken. Om ons sociale model te kunnen behouden, is meer liberalisering, groei en werkgelegenheid nodig. Het is een kwestie van talent en wilskracht.”

Ook voor de Lissabon-agenda lijkt Europa zichzelf niet genoeg middelen te geven om de ambities waar te maken.

SEILLIÈRE. “Voldoende concurrentiekracht opbouwen om wereldleider te worden op het vlak van innovatie vereist dat er een uiterst stevige mededingingskracht uitgebouwd wordt, bijvoorbeeld tussen onderzoekscentra en onder universiteiten; dat de openbare en de privé-sectoren samengebracht worden om het onderzoek te organiseren; dat de uitwisseling van ideeën ontzuild wordt; dat innovatie aangemoedigd wordt door een vereenvoudigde octrooipolitiek; dat onderzoek fiscaal aangemoedigd wordt. Zo’n beleid veronderstelt hervormingen en energieke actie die het immobilisme verdringt. Misschien zijn er wel milieus die zulke initiatieven als storend ervaren en die tevreden zijn met de huidige toestand. Wat ons, ondernemers, betreft: wij staan volledig achter die doelstelling. De wens om Europa een leidersrol te zien spelen op het vlak van de innovatie wordt echter al vijf jaar lang onvoldoende gesteund door de nationale politiek.”

Het sterk belaagde ontwerp van de Bolkestein-richtlijn wordt herschreven. Hoe staat u tegenover de zo verguisde opening van de dienstenmarkt?

SEILLIÈRE. “Ik kan het niet genoeg herhalen: er moet een gemeenschappelijke markt voor de diensten komen, net zoals er een gemeenschappelijke markt voor de goederen is. Dat is altijd de bedoeling geweest bij de uitbouw van de Europese Unie, eerst met zes landen, nu met 25 lidstaten. De opening van de dienstenmarkt is een doelstelling die gewoon móét gehaald worden. Waarom? Omdat de diensten slechts 20 % van het Europese handelsverkeer uitmaken, terwijl ze toch 70 % van het Europese BBP vertegenwoordigen. Bovendien is het algemeen bekend dat de meeste ondernemingen en de meeste arbeidsplaatsen geschapen worden op het gebied van de diensten. Het is daar dat de Europese groei, hoe bescheiden ook, ontstaat. Een toestand waarin elk land als het ware in zichzelf gesloten blijft voor de productie en de export van diensten, is niet verenigbaar met het idee van een gemeenschappelijke markt.”

Is het geen goede zaak dat het ontwerp opnieuw eens van alle kanten bekeken wordt om elke ambiguïteit uit te sluiten?

SEILLIÈRE. “Het voorstel van richtlijn, ooit voorgesteld door de Europese Commissie en toen unaniem aanvaard, wordt nu op de helling gezet omdat het ingepalmd werd door de politieke polemiek rond de Europese grondwet. Het werd afgeleid van zijn oorspronkelijke bedoeling en groeide uit tot een symbool van ongebreidelde liberalisering van de Europese economie. Daarom wekt het ook zoveel passie en polemiek op. Maar daarmee bewijst men het iets te veel eer. Het is een technische tekst, die hoegenaamd niet revolutionair is. Dat de richtlijn werd ingetrokken om herwerkt te worden, lijkt me verstandig. Ze moet in een daglicht geplaatst worden dat minder passies losweekt. Toch zal men er ooit toe moeten komen om het vrije verkeer van diensten in Europa te organiseren. Misschien werden de voorwaarden nu wat overhaast vastgelegd en moeten ze gecorrigeerd worden om meer aanvaardbaar te worden.”

Zij die de tekst afkraken, blijken zich nochtans zorgen te maken over de nefaste gevolgen van het principe van het oorsprongland, dat volgens hen leidt naar sociale dumping.

SEILLIÈRE. “Als het over auto’s gaat, maakt niemand er bezwaar tegen dat die onder de economische en sociale omstandigheden van het land van oorsprong gebouwd worden. Het is echter heel normaal om die omstandigheden te onderwerpen aan de regels van het land van bestemming als het over sociale wetgeving gaat, juist om sociale dumping te vermijden. Het is opportuun om de tekst, die zo ingewikkeld is en bovendien uitzonderingen bevat voor een heleboel diensten, om te werken om hem aanvaardbaarder te maken. Maar op principieel vlak is de richtlijn een noodzaak.”

Als we u zo horen, is Europa onvoldoende gewapend om de uitdagingen aan te gaan en om zijn sociale model te vrijwaren.

SEILLIÈRE. “Inderdaad. We krijgen te maken met twee belangrijke strategische uitdagingen. In de eerste plaats is er de verschuiving van BBP naar de opkomende landen. Een deel van die transfers vindt ook plaats in het oosten van Europa, wat de economieën die tot de Europese Unie behoren aanspoort. Dat is een echte uitdaging voor een groot deel van Europa.

“Tezelfdertijd stellen we een structurele achterstand vast op het gebied van innovatie. De reden? Europa besteedt nauwelijks 2 % van zijn BBP aan onderzoek en ontwikkeling, terwijl de Verenigde Staten daar 3 % aan uitgeven. Dat is een verschil van 100 miljard dollar per jaar. Het resultaat is dat Noord-Amerika, en binnenkort ook bepaalde sectoren in ontwikkelingslanden, een indrukwekkende voorsprong opbouwen. Die dubbele uitdaging kan alleen maar aangegaan worden als de nodige politieke wil bestaat en de Europese beleidsvoering wordt uitgebreid. Met andere woorden, om te vermijden dat we moeten afhaken, heeft Europa nood aan een institutionele schok.”

De Franse regering maakt zich op om, zonder tegenprestatie, zijn ambtenaren een loonsverhoging toe te staan. Intussen weigert de Franse werkgeversfederatie Medef onderhandelingen te voeren over de lonen in de privé-sector, terwijl veertig van de grootste beursgenoteerde Franse groepen overvloedige winsten boeken.

SEILLIÈRE. “Moeten we soms ontevreden zijn over het succes van een beperkt aantal ondernemingen die winst boeken buiten Europa, in landen met een sterke expansie? Een handvol multinationale ondernemingen die winst puren uit de mondialisering, kunnen niet als voorwendsel gebruikt worden om een signaal voor een veralgemeende stijging van de lonen uit te sturen naar alle Franse ondernemingen. Zij worden immers onder druk gezet door hun opdrachtgevers, ze worden bedreigd door delokalisatie en de stijging van de grondstoffenprijzen. Laten we duidelijk zijn: het is ongepast om een algemene loonsverhoging te eisen op basis van de resultaten van enkele beurskampioenen.”

De Fransen, en de Europeanen in het algemeen, hebben nochtans de indruk dat de levensduurte sneller stijgt dan hun lonen.

SEILLIÈRE. “Als het over koopkracht gaat, moet je een onderscheid kunnen maken tussen realiteit en perceptie. Dat geldt zowel voor de prijzen als voor de lonen. Voor de Fransen komt die realiteit neer op 35 uur. Er wordt in Frankrijk minder gewerkt dan waar ook. Het minimumloon, dat tot de hoogste ter wereld behoort, is in drie jaar tijd gestegen met 17 %. En dan heb ik het nog niet over de starheid van de arbeidswetgeving, die de ondernemingen doet aarzelen om aan te werven. Ondanks dat alles is er toch een (weliswaar beperkte) stijging geweest van de koopkracht in 2004.

“Waar komt de indruk dan vandaan dat de koopkracht daalt? Het heeft te maken met het feit dat sommige noodzakelijke bestedingen van de huishoudens gestegen zijn (benzine, huur). Daardoor blijft er minder geld over voor andere consumptie-uitgaven. Er zijn intussen echter ook nieuwe behoeften opgedoken, zoals het gebruik van de gsm of een abonnement op het internet, die eveneens knabbelen aan het beschikbare inkomen. Met andere woorden, je kan tegelijk een lichte toename van de koopkracht hebben en toch een zekere verarming ervaren.”

Bestaat toch niet het risico dat de kloof breder wordt tussen de werknemers, die hun deel van de koek opeisen via loonsverhogingen, en de werkgevers, die de loonpolitiek niet willen koppelen aan urgente conjunctuurmaatregelen en politieke verklaringen?

SEILLIÈRE. “Er kan een zekere sociale spanning bestaan, dat is waar. Maar ik zie niet goed in hoe we vooruitgang kunnen boeken als we de realiteit niet onder ogen willen zien. Als we op de een of andere manier een algemene loonsverhoging zouden uitvaardigen, zou dat onmiddellijk leiden tot jobverlies en groeivertraging. De roep naar hogere lonen kan de test van een relevante en objectieve analyse niet doorstaan, vooral als we weten dat performante ondernemingen nu al loonsverhogingen doorvoeren en hun werknemers meer laten delen in de winst.”

Sommigen verwijten u dat u vanuit een van de grote families geparachuteerd werd en dat u onvoldoende dicht bij de realiteit op het terrein stond.

SEILLIÈRE. “Ik weet niet wie me dat verwijt. Wat de waarnemers nog het meest verbaasd heeft en mij gedurende zeven jaar de nodige legitimiteit en geloofwaardigheid bezorgd heeft, is dat ik, ondanks de Franse patronale traditie, erin geslaagd ben om een directe en stevige relatie tot stand te brengen met de ondernemer op het terrein. Tijdens mijn mandaat heb ik meer dan honderd steden bezocht en duizenden ondernemers bij elkaar gebracht. Omdat ik luisterde naar hun bekommernissen, hebben ze uiterst positief gereageerd op mijn aanpak. Ik heb hen weer de fierheid van het ondernemen bijgebracht. Medef heeft zich veel beziggehouden met de stiel van de ondernemer, met zijn nut voor de maatschappij, en dat heeft enthousiasme opgewekt.”

Wat mogen de Europese en Belgische werkgevers verwachten van het nieuwe hoofd van Unice?

SEILLIÈRE. “Ze kunnen ervan op aan dat ik echt ten dienste zal staan van de Europese onderneming en zal proberen het standpunt van de Europese ondernemers zoveel mogelijk weerklank te geven. Het komt erop aan de ondernemingsgeest aan te wakkeren, innovatie aan te moedigen, hervormingen door te drukken en een klare en doeltreffende beleidsvoering binnen de Europese Unie te bewerkstelligen.”

Sébastien Buron

“Laten we duidelijk zijn: het is ongepast om een algemene loonsverhoging te eisen op basis van de resultaten van enkele beurskampioenen.”

“Als het over auto’s gaat, maakt niemand er bezwaar tegen dat die onder de sociale omstandigheden van het land van oorsprong gebouwd worden.”

Europa besteedt nauwelijks 2 % van zijn BBP aan onderzoek en ontwikkeling, terwijl de Verenigde Staten daar 3 % aan uitgeven. Dat is een verschil van 100 miljard dollar per jaar.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content