Erotiek in de Belgische kunst

Niets is zo erotisch als de penseelstreek van de kunstenaar het verlengde van zijn hand, van zijn hele wezen die met een sensuele beweging de bleke transparantie, de ondoorgrondelijke geheimen en de suggestieve vormen van een vrouwelijk lichaam evoceert. De vrouw was, is en blijft het belangrijkste tema in de geschiedenis van de plastische kunsten. Ook de kunstenaars hebben hun obsessies.

TEKST : CARINE ANSELME

Van oudsher zijn verboden vruchten het lekkerst. Zo bedachten de kunstenaars duizend en één kunstgrepen om censuur, religieuze en braafburgerlijke banbliksems te omzeilen. Daartoe waren (en zijn) de bijbel en de mytologie, met hun eeuwenoude verhalen, ideale werkterreinen om hun erotische impulsen de vrije loop te laten. Alle (goddelijke) voorwendsels komen hiervoor in aanmerking !

Zo is het doek “Sint-Lucas die een portret tekent van de Heilige Maagd”, rond 1435 geschilderd door Rogier Van Der Weyden, een schoolvoorbeeld op dat vlak. De borst die nonchalant uit het kleed van de zogende Maagd ‘ontsnapt’ maakt van Sint-Lucas een aktieve gluurder die dit intieme moment op het doek vastlegt. De onschuld van die evocatie zaait nog meer verwarring…

Al die omzeilingen

waren voor kunstenaars middelen om het (naakte) lichaam te verheerlijken en om al hun droombeelden voor de eeuwigheid vast te leggen. Sommige van die evocaties waren vrij scabreus. Maar in de loop der eeuwen was hypocrisie blijkbaar ook een vast gegeven, zoniet waren veel grote namen niet kunnen ontsnappen aan de beschuldiging van openbare zedenschennis. Zo hadden sommige kunstenaars een biezonder grote bewondering voor bepaalde onderdelen van het lichaam. Een fetisjisme waaruit overduidelijk hun persoonlijke voorkeur tot uiting kwam. Pieter Paul Rubens was gefascineerd door zware borsten, iets wat Théophile Gautier beschreef als : “le Niagara de viande, qui ruisselle du haut de la poitrine, sur les montagnes du ventre et dans les vallées du pubis : ce sont deux mappemondes que l’on porte devant soi, un second cul, appliqué sur l’estomac” (sic). Anderen hebben vooral oog voor de vrouwelijke pubis als erogene zone, zoals René Magritte in zijn beroemd schilderij “Le Viol” (1934). Daarin worden het gelaat en het lichaam van de vrouw vermengd : de ogen zijn borsten, de neus is de navel en de mond de pubis. In “La Goutte d’Eau” verminkt hij het vrouwelijk lichaam, stelt het voor zonder armen, zonder hoofd en zonder benen… om beter de ‘offerande’ te symbolizeren, de voorrang van het verlangen op het intellekt. Een andere surrealist, Paul Delvaux, scheurt gewaden open en benadrukt, onderstreept als het ware hiermee de ontblote schaamharen.

Ook de schilder

van de moderne perversiteit, Félicien Rops, is een onverbeterlijk fetisjist. Zijn vrouwen zijn niet naakt maar half uitgekleed… en dragen typische kledingstukken die op dat moment in de mode waren : laarsjes, kousebanden, linten… De zwarte wolf die de bips van de vrouw omknelt op het doek met de toepasselijke titel “Hypocrisie”, provoceert en trekt onvermijdelijk de aandacht op ‘het’. Hierover schrijft Paladan : “Rops heeft de zeven hoofdzonden vastgelegd in één enkele plooi. Hij is de uitvinder van de lange handschoenen, de lange zwarte kousen die de vormen gaaf bewaren en er bovendien een buitengewoon en pervers aksentje aan toevoegen.”

Geen enkel cliché ontsnapt aan de kreativiteit van de kunstenaars : incest wordt beschreven in “Lot en zijn dochters”, een bijbelse allusie (bis repetita) van de hand van Jan Massys, anno 1565 ; het voyeurisme in de badscène “La Toilette” van Félicien Rops ; orgieën met de mytologie als voorwendsel in “Het maal van de goden der zee” (met de grijpgrage handjes !) van Frans Floris (1561) ; tot en met zoöfilie met meer dan suggestieve allusies die vrouwen onderdompelen in een wereld bevolkt door zwijnen ( “Pornokratès” van Félicien Rops), pauwen ( “La Femme aux Paons” van Constant Montald), of zwanen, slangen, eenhoorns en dies meer… ; om maar te zwijgen over sodomie, sado-masochisme en andere vreemde neigingen.

De verontrustende dualiteit

tussen eros en thanatos is een eveneens vaak terugkerende obsessie bij kunstenaars. Bij iemand als Antoine Wiertz werd dat verzinnebeeld in “La Belle Rosine face à la Mort” (1847), waarbij de vrouw oog in oog staat met een geraamte dat verbazend goed op haar lijkt. Ook de slaapwandelende naakte vrouwen van Paul Delvaux, met hun wazige blik en beangstigend blanke huid, flirten even sterk met morbiditeit.

Het is toch verbazend dat de erotische kunst in het Westen (en a fortiori ook in België) slechts zelden heteroseksuele koppels voorstelt. De obsessie van de kunstenaar, meestal een man, koncentreert zich meestal alleen op de vrouw die passief of aktief aanwezig in de hierboven genoemde droombeelden of op koppels met een verwarrende ambivalentie. Dergelijke beelden zijn allicht de weerspiegeling van bewuste of onbewuste perversiteiten. Voor de meeste kunstenaars is erotiek geen doel op zich, maar een natuurlijk gevolg van hun temperament en impulsiviteit.

‘Les N uds Violets van Paul Delvaux (1948). By courtesy of Galerie Christine et Isy Brachot, Brussel.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content